Goed nieuws voor de kosmologie: astronomen hebben vrijwel volledig bewezen dat het heelal naar alle kanten even snel uitdijt. De kans dat er toch een voorkeursrichting is, is slechts 1 op de 121.000.
De astronomen Stephen Feeny van het Imperial College Londen en Daniela Saadeh van het University College Londen onderzochten de kosmische achtergrondstraling. Die straling ontstond vlak na de oerknal en is nog steeds overal in het heelal meetbaar.
‘Als we iets buitenaards ontmoeten, dan is het een machine’
Oude sterren en pril leven – dat zijn de onderwerpen waar het hart van sterrenkundige Leen Decin harder van gaat kloppen.
De astronomen maakten computermodellen die beschrijven hoe de achtergrondstraling eruit zou zien als het heelal draait of in een bepaalde richting meer of minder uitrekt. Deze modellen toonden naast de intensiteit voor het eerst ook de oriëntatie van de straling. Ze vergeleken de modellen met een kaart van de kosmische nagloed, verkregen met de Planck satelliet van de Europese Ruimtevaartorganisatie (ESA).
Oerknal
Als het heelal roteert, moeten er volgens de berekeningen van de onderzoekers spiraalpatronen zichtbaar zijn in de achtergrondstraling. Als de uitdijing van het heelal een bepaalde voorkeursrichting heeft, moet de straling langwerpige warme en koude plekken weergeven.
De astronomen vonden niets dat op het bestaan van dergelijke patronen wijst. De kans dat het universum een voorkeursrichting heeft, is volgens hen slechts 1 op de 121.000. De uitdijing is dus hoogstwaarschijnlijkheid in alle richtingen even groot.
Op de aanname van een uniform uitdijend heelal zijn talloze kosmologische theorieën gebaseerd, waaronder het oerknalmodel. Deze theorieën hoeven dus voorlopig niet de prullenmand in.
Altijd op de hoogte blijven van het laatste wetenschapsnieuws? Meld je nu aan voor de New Scientist nieuwsbrief.
Lees verder: