Hoe komen wetenschappers tot dat ene inzicht dat het verloop van hun hele carrière bepaalt? Daarover vertellen ze in de rubriek Eureka, elk weekend in het AD, verzorgd door de redactie van New Scientist. Deze week: Menno Schoonheim, neurowetenschapper bij het Amsterdam UMC, locatie VUmc.
‘Ik doe onderzoek naar multiple sclerose (MS), een ziekte van het centrale zenuwstelsel waar de myelineschede rondom de zenuwcellen wordt aangevallen. Mensen met MS kunnen problemen krijgen met bijvoorbeeld hun motoriek, zicht en tast, maar ook met de cognitie.
Het lastige is, als je MS krijgt, dat je in de meeste gevallen niet weet waar je aan toe bent. Sommige mensen blijven stabiel en kunnen hun normale leven redelijk voortzetten, terwijl anderen hard achteruit gaan en hun baan verliezen. De cognitieve stoornissen hebben veel impact op het dagelijkse leven en zijn het grootste mysterie: ze hangen namelijk niet sterk samen met de hoeveelheid schade in het brein.
Ieder mens een persoonlijk dieet
Gezondheidseconoom Milanne Galekop onderzocht gepersonaliseerde diëten. Zijn die echt de moeite en de kosten waard?
Tijdens mijn promotie ben ik op zoek gegaan naar een mogelijke verklaring voor deze paradox tussen MRI en kliniek. Toen we gingen kijken naar het functioneren van de hersenen ontstond er een heus eureka-moment. Als je kijkt naar hoe hersengebieden met elkaar praten, dan zie je gekke dingen gebeuren. Dat ‘praten’ kun je meten met functionele MRI, door de signalen van twee gebieden met elkaar te correleren. Als ze tegelijkertijd vuren, zijn ze met elkaar aan het communiceren: ‘neurons that fire together, wire together‘. Zo zagen wij dat bij mensen met MS hersengebieden méér met elkaar praten. Echter: dit gebeurt alleen als ze cognitieve problemen hebben. Die verhoogde connectiviteit vindt vooral plaats in gebieden die normaal ook al heel sterk verbonden zijn met de rest van het brein, de zogenaamde ‘hubs‘.
Deze nieuwe informatie over hersenfunctie is voorspellend voor het beloop van MS: een verstoorde hersenfunctie is sterker zichtbaar bij mensen die later harder achteruit zullen gaan. We kijken nu naar mogelijkheden om hier iets aan te doen. Kunnen we eerder en gepersonaliseerd ingrijpen?’