Nu het geheugen van Nobelprijswinnaar Gerard ’t Hooft achteruit gaat, gaat hij eindelijk akkoord met het idee om zijn biografie op te laten tekenen. Dat levert een boek op dat zijn privéleven bespreekt, maar ook vol zit met complexe natuurkunde.
Het is geen verrassing dat Gerard ’t Hooft zijn weg in de fysica vond. Toen hij zeven was, won oudoom Frits Zernike de Nobelprijs voor het vakgebied. En toen ’t Hooft later zijn studie startte, was oom Nico van Kampen, ook natuurkundehoogleraar, zijn mentor. Toch is het niet zijn slimme familie waar ’t Hooft zijn Nobelprijs aan dankt. Het vergt een bijzonder brein om te doen wat hij doet. Hij lost raadsels op door onder de motorkap van de fysica te duiken, de wiskunde in, en daar vondsten te doen. Zo leren we ’t Hooft kennen in Maar dat kan ik.
Auteur Martijn van Calmthout koos ervoor de biografie niet chronologisch te maken. Hij springt per thema van het ene decennium naar het andere en terug. Die keuze pakt soms rommelig uit: anekdotes komen veelal meer dan eens aan bod.
Hetzelfde geldt voor de uitleg over de natuurkunde, hoewel herhaling daar eigenlijk wel welkom is om de complexe materie te volgen. Deze passages zijn vooral in de tweede helft van het boek pittig. Alinea’s over het privéleven van ’t Hooft vormen, zelfs voor de natuurkundeliefhebber, broodnodige adempauzes.
Toch is Maar dat kan ik een aanrader. De belevenissen van ’t Hooft vormen een goed verhaal dat naar onverwachte plekken leidt. Van de wereld van de kleinste deeltjes naar Mars, met korte tussenstops in de theaterzaal van Van Kooten en De Bie en op het eiland van Jeffrey Epstein. De levensloop van ’t Hooft is simpelweg het optekenen waard.