Dat Richard Dawkins volksstammen tegen zich in het harnas jaagt, is geen wonder. Als prediker van de evolutietheorie en schrijver van de bestseller The Selfish Genome (1976) maakte hij zich al niet populair onder aanhangers van het scheppingsverhaal, maar nu is hij nog bekender ‒ en omstredener ‒ dankzij zijn atheïstische manifest The God Delusion (2006).
Maar ook Dawkins zelf zit snel op de kast. Het tweede deel van zijn autobiografie Kaars in het donker bestaat goeddeels uit een opsomming van lieden die hem tekort gedaan hebben, zoals journalisten met een te ruwe interviewtechniek en de uitgever die zich te veel bemoeide met de titel van zijn boek. Dawkins laat daarmee zien dat je niet religieus hoeft te zijn om lange tenen te hebben. Als hij zich dan toch op de wetenschap richt, legt hij meer uit hoe theorieën over evolutie in elkaar zitten, dan hoe hij tot die inzichten gekomen is. Over hoe het er achter de schermen van de wetenschap aan toegaat,krijgen we weinig te weten.
Lees ook: