Ook in concentratie- en vernietigingskampen uit de Tweede Wereldoorlog kun je archeologische opgravingen verrichten. En dat brengt interessante dilemma’s met zich mee.
Wie archeologie zegt, zal in eerste instantie denken aan bijvoorbeeld de steentijd of de Romeinen. Aan onderzoekers die vuistbijlen uit de grond halen, of de fundamenten blootleggen van een badhuis. Maar vindplaatsen kunnen ook van een veel recentere datum zijn. Zoals de kampen die een rol speelden tijdens de holocaust, waar de Nederlandse archeoloog Ivar Schute zich op richt. En dan gaat het ineens niet meer over vuistbijlen, maar over een kunstgebit van een vermoorde Jood. Niet over een badhuis, maar over een als doucheruimte vermomde gaskamer.
In de eerste hoofdstukken van In de schaduw van een nachtvlinder behandelt Schute enkele Nederlandse kampen, met een hoofdrol voor Westerbork. Dan komen kampen aan bod die verder naar het oosten liggen, met in het collectieve geheugen gegrifte namen als Bergen-Belsen, Sachsenhausen, Treblinka en Bełzec. Het slot is voor Sobibor, het vernietigingskamp waar Schute met andere archeologen resten van de gaskamers en een ontsnappingstunnel vond.
Van kamp naar kamp
Emotioneel hakt In de schaduw van een nachtvlinder er wat minder hard in dan andere boeken over de holocaust. Deels komt dat doordat Schute zapt van kamp naar kamp: de lezer focust dus niet op één familie of op één plek.
Bovendien zet de auteur zijn wetenschappelijke bril op als hij over zijn werk schrijft. Nauwgezet somt hij archeologische vondsten op en geeft hij de afmetingen van gebouwen. Af en toe iets te veel informatie voor de gemiddelde lezer misschien, maar wel een mooi inkijkje in de werkwijze van de archeoloog. Elders in het boek laat Schute wel wat meer van zichzelf zien, waarbij zijn taal meteen ook wat bloemrijker wordt.
Teruggevonden naamplaatje
Een rode draad is hoe het doen van opgravingen en het herdenken van de holocaust zich tot elkaar verhouden. Zo kunnen er bijvoorbeeld bij de aanleg van een monument in een voormalig kamp – op zich natuurlijk een mooi gebaar – overblijfselen van het kamp zelf zijn vernietigd. Of de aanleg van een nieuw herinneringscentrum bepaalt waar de archeologen hoe lang kunnen graven, wat de opgravingswerkzaamheden uiteraard niet ten goede komt.
Interessant is ook het dilemma rond een nabestaande die graag een teruggevonden naamplaatje van een vermoord familielid wil hebben. Moet je dat geven – en accepteren dat zo’n plaatje dan binnen een paar generaties wordt vergeten? Of hoort zoiets thuis in een museum?
Hoewel er ontelbaar veel boeken over de holocaust zijn geschreven, zijn dat toch nieuwe overpeinzingen die In de schaduw van een nachtvlinder tot een waardevolle aanvulling maken op de boekenverzameling van de in wetenschap en geschiedenis geïnteresseerde lezer.