In Hannibal in de Alpen zet Jona Lendering uiteen wat we weten over deze beroemde historische tocht, maar vooral ook wat we er niet over (kunnen) weten.

Zeg je Hannibal, dan zeg je olifanten en Alpen. Het verhaal van de Carthaagse generaal die met zijn leger en tientallen geslurfte dikhuiden door de bergen trok, is alom bekend. Wetenschappers hebben daarom al vaak gezocht naar de precieze Alpenpas waar Hannibal overheen is getrokken. Maar ondanks allerlei krachtige claims is deze speurtocht tot dusver vruchteloos gebleken – en dat zal die vermoedelijk altijd blijven.

In Hannibal in de Alpen gaat historicus en journalist Jona Lendering het vraagstuk toch nog eens te lijf. Maar in tegenstelling tot de ‘hannibalisten’ voor hem, pretendeert Lendering niet het antwoord te hebben. Hij wil vooral laten zien hoe historici te werk gaan bij het bestuderen van zo’n gebeurtenis, en hoe ze voorzichtig moeten zijn met het trekken van conclusies. Het boek gaat dus, zoals de auteur zegt, minstens zoveel over oudheidkunde als over de Oudheid zelf.

Multidisciplinair

Wat we weten over Hannibals reis, komt grotendeels uit teksten van de geschiedschrijvers Livius en Polybios. Door deze teksten minutieus onder de loep te nemen, laat Lendering zien dat de auteurs niet onbevooroordeeld te werk zijn gegaan. Daarnaast heeft hij aandacht voor heel andere soorten bewijsmateriaal, die je niet meteen met oudheidkunde associeert – zoals een bacteriële en genetische analyse van een in de Alpen aangetroffen hoop stront.

Zo laat Lendering zien dat historisch onderzoek eigenlijk een mengsel is van allerlei alfa- en bètadisciplines. Ook toont hij hoe makkelijk je tot verkeerde conclusies komt wanneer zo’n onderzoek niet goed wordt uitgevoerd. Ondertussen leer je alsnog een hoop over wat wél bekend is over Hannibals tocht, bijvoorbeeld waar die olifanten in vredesnaam vandaan kwamen. Al met al is Hannibal in de Alpen een interessant en goed geschreven boek, met een belangrijke boodschap voor iedereen die zich weleens met de Oudheid bezighoudt.