Zelfs Albert Einstein had niet altijd gelijk.
Terwijl de quantummechanica het ene na het andere succes binnen harkte, bleef hij stug volhouden dat die theorie een epische dwaling was. In plaats daarvan zocht Einstein tot op zijn sterfbed naar een sluitende theorie van alles; een theorie waarin zowel zijn algemene relativiteitstheorie als alle andere natuurkundige verschijnselen samenkomen. Voor Einstein werd dat de heilige graal van zijn wetenschappelijke carrière, en de zoektocht ernaar vormde een bijna Moby Dick-achtige obsessie.
Dat tekent het enorme zelfvertrouwen van Einstein. Zijn collega’s hadden het al eerder bij het verkeerde eind, zo redeneerde hij, en dus was zijn aan wantrouwen grenzende desinteresse voor hun werk gerechtvaardigd.
Hoewel Einsteins grootste fout hier en daar wat wetenschapshistorisch bedenkelijke nadrukken legt, is het persoonlijke verhaal van Einsteins dwalingen zo meeslepend, dat het de auteur van harte vergeven is.