Nadat astronomen in enkele eeuwen ons beeld van de hemel kantelden, staat de mensheid op het punt zich voorgoed in de ruimte te vestigen. In De kosmische komedie vraagt Frank Westerman zich af waarom de kosmos ons zo aantrekt.
Padua, 1610. Vanaf zijn zolder ziet Galileo Galilei door zijn telescoop voor het eerst manen rond Jupiter draaien. Zijn ontdekking vormt het startpunt van een tijd waarin astronomen langzaam maar zeker een streep zetten door het kerkelijke idee van de kosmos.
Daarmee dient zich ook de vraag aan: als er geen hemel of hel meer is, hoe bepalen we dán wat goed of slecht is? Het is geen toeval dat Westerman zijn beschrijving van dit proces – vaak met een fijn oog voor symboliek – combineert met thema’s als oorlog en geloof.
Kleurrijke reis
Het veranderde wereldbeeld maakt ook de weg vrij voor de ruimtevaart – die ironisch genoeg een kickstart krijgt door de Koude Oorlog. Het stelt de mens in staat om de hemel nu ook letterlijk te bestormen. Zal het ons in de ruimte wél lukken om vreedzaam samen te leven?
Westermans filosofische vragen zetten de lezer aan het denken. Tegelijkertijd neemt hij die mee op een kleurrijke reis langs belangrijke mijlpalen in de ontwikkeling van de moderne astronomie en de ruimtevaart.
Mooie inleiding
Hierbij is er ook veel aandacht voor de sterrenkundigen en ruimtevaartpioniers zelf. Wat dreef hen om hun telescoop of raket op de hemel te richten? Welke invloed had hun werk op de wereld waarin ze leefden, en andersom?
Door deze aanpak biedt het boek voor leken een mooie inleiding in de sterrenkunde en ruimtevaart, maar laat het ook doorgewinterde ruimtefanaten met een nieuwe blik naar de onderwerpen kijken.