Veel mensen denken dat ze niet dagelijks gebruikmaken van wiskunde. Postdoctoraal onderzoeker Stefan Buijsman (23) laat je het tegenovergestelde zien in zijn boek Plussen en minnen. Dit doet hij op een filosofische manier, zonder ingewikkelde formules.
Waarom is het interessant om op een filosofische manier naar wiskunde te kijken?
‘Wiskunde is heel abstract, omdat het over getallen gaat. Je kunt hier geen experimenten op doen. Door er filosofisch naar te kijken, leer je toch iets over het abstracte. Dan kun je op een theoretische manier bekijken hoe wiskunde nu eigenlijk werkt.
‘Daarnaast gaat het boek over wat het nut is van wiskunde, omdat ik vaak mensen hoor zeggen dat ze niet veel van wiskunde weten en het nutteloos vinden voor hun dagelijkse leven. Ze zijn haast trots dat ze geen wiskunde kunnen. In het boek probeer ik dat beeld te verschuiven.’
Wat is het nut dan precies?
‘Wiskunde wordt nu toegepast in dingen die we dagelijks gebruiken. Het wordt bijvoorbeeld gebruikt voor sociale netwerken zoals Facebook, zodat je vriendschapssuggesties aangeboden krijgt. Hierbij zijn grafen betrokken: verzamelingen punten die via lijnen met elkaar verbonden zijn. Het spoornetwerk van de NS kun je ook met grafen bekijken. De verbindingen tussen stations zijn dan weergegeven in lijnen. Met zo’n spooroverzicht kun je berekenen hoe je het snelst op een bepaalde plek komt. China gebruikt grafen juist weer bij het censureren van hun bevolking.
‘Differentialen en integralen zijn vooral voor natuurkunde en andere natuurwetenschappen interessant. Het zijn eigenlijk een soort trucjes waarmee je berekent hoeveel iets over een bepaalde periode verandert. Als er bijvoorbeeld nu wolken boven ons hoofd zweven, kun je berekenen waar die over twee uur zijn. Je kunt ook berekenen wat er gebeurt als de dividendbelasting wordt afgeschaft.’
U schrijft dat het een raadsel is waarom de wiskunde zo goed past. Hoe kan dat?
‘Het is filosofisch gezien nog een raadsel. In algemene zin geldt voor de stukken wiskunde in het boek dat die niet zomaar zijn bedacht, maar om specifieke problemen te bestuderen, bijvoorbeeld onzekerheid. Wiskundigen vonden het interessant om via berekeningen voorspellingen te maken in gokspellen. Nu wordt deze wiskunde voor kansrekening gebruikt. Je ziet dat er ooit een idee zat achter een wiskundige theorie en dat dit uiteindelijk toegepast kan worden op iets wat in de natuur voorkomt.
‘Theorieën lijken misschien eerst niet zo nuttig, maar later blijkt het tegendeel. Wiskundige Bernhard Riemann werkte rond 1850 een type meetkunde uit waarmee je aan krommingen in ruimte kon rekenen. Die leek toen nergens voor nodig, totdat Albert Einstein het gebruikte als een van de hoekstenen van de algemene relativiteitstheorie.’
Al die wiskundige theorieën komen ergens vandaan. Hoe kwam men lang geleden op het idee om wiskunde te gebruiken?
‘Heel geleidelijk aan werd wiskunde gebruikt in grotere samenlevingen om administratie te regelen. In Mesopotamië, nu een deel van Irak, begonnen mensen met stenen bij te houden hoeveel ze bezaten. Ze zijn heel concreet begonnen: voor twee schapen gebruikten ze twee stenen. Daarna werden de stenen vervangen door kleitabletten. Op een kleitablet werden twee symbolen geschreven voor twee schapen. Zo hoefden ze niet meer veel stenen bij te houden. Uiteindelijk werden die twee symbolen één symbool, één getal. Dit heeft eindeloos geduurd, maar het gebruik werd steeds efficiënter. Heel grappig hoe dit is gegaan, ik kwam daar zelf ook pas tijdens het schrijven van dit boek achter.’