Kunstmatige intelligentie is grotendeels het domein van technici en programmeurs en van grote bedrijven als Google. Ze wordt gebruikt in praktische toepassingen als gezichtsherkenning, vertaalmachines en gepersonaliseerde koopsuggesties. Maar met de opkomst van kunstmatige intelligentie rijzen er ook fundamentele vragen. Kan een machine zonder een menselijke geest wel echt denken? En zijn mens en maatschappij beter af met kunstmatige intelligentie?
In Van Aristoteles tot algoritme behandelt Guido van der Knaap de mogelijkheden en onmogelijkheden van kunstmatige intelligentie tegen de achtergrond van de filosofische traditie. Hij bespreekt hoe oorzaak-gevolgrelaties en het inductieprobleem van David Hume obstakels zijn voor deep learning.
Hij laat zien dat de taalspelen van Ludwig Wittgenstein relevant zijn voor vertaalmachines en spraakassistenten, en hoe het panopticum van Jeremy Bentham, de disciplinerende macht van Michel Foucault en de geluksmachine van Robert Nozick ons kunnen helpen om de gevolgen van kunstmatige intelligentie te begrijpen en de consequenties ervan te overzien. Het resultaat is een toegankelijk en helder overzicht van de filosofie van kunstmatige intelligentie.
Guido van der Knaap (1991) studeerde wijsbegeerte, logica en politicologie aan de Universiteit van Amsterdam en werkte daar als docent bij de opleiding kunstmatige intelligentie. Van Aristoteles tot algoritme is zijn debuut.