In De geniale eenvoud van taal werkt Hedde Zeijlstra toe naar het ontstaan van ons taalvermogen.
Ik ken Britse expats die al jarenlang hier wonen, maar nog altijd amper Nederlands spreken. En zelf heb ik ondanks jarenlang woordjes stampen de grootste moeite om op een Frans terras iets te bestellen. Want een nieuwe taal leren is lastig. Tenzij je een klein kind bent. Een Nederlands kind dat in China opgroeit, leert moeiteloos alle tonen van het Mandarijn. Hoe kan het dat kinderen elke taal ter wereld vloeiend kunnen leren spreken?
Die vraag staat centraal in De geniale eenvoud van taal. In dit boek laat taalkundige Hedde Zeijlstra zien dat talen ondanks hun ogenschijnlijke complexiteit eigenlijk verrassend simpel zijn. Hij gaat daarmee in op een aloud taalkundig debat: bestaat er een ‘universele grammatica’, oftewel een aangeboren vermogen om een taal te leren?
Hamvraag
Zeijlstra begint zijn boek bij de onder taalliefhebbers befaamde Pirahã. In 2005 bleek dat dit Amazonevolk zinnen niet eindeloos kan uitbreiden – iets wat lange tijd werd gezien als een universeel taalkenmerk. De auteur beschrijft de ontdekking met leuke zijstapjes over de persoonlijkheid van taalkundigen en de moeilijkheden van veldonderzoek.
In de volgende hoofdstukken behandelt Zeijlstra de definiërende kenmerken van een taal en de overeenkomsten en verschillen tussen talen. Ook gaat hij in op taalverwerving en taalevolutie, eindigend bij de hamvraag: hoe is taal ontstaan?
Talenknobbel
Omdat elk kind elke taal kan leren, moet ons taalvermogen een biologische basis hebben. Maar we zien het niet terug bij onze nauwe verwanten in het dierenrijk. Onze talenknobbel moet voor evolutionaire begrippen dus razendsnel zijn ontstaan. Hoe is dat gebeurd? En waarom?
De geniale eenvoud van taal is al met al een helder geschreven boek met leuke voorbeelden. Het laatste hoofdstuk is wat ingewikkeld, maar dat is deels inherent aan het vakgebied. Taal mag dan verrassend eenvoudig zijn, taalwetenschap is behoorlijk complex.