Antwerpen (B) – Met het oppervlaktewater in Vlaanderen gaat het de goede kant uit. In vergelijking met Nederland blijft er echter een lange weg te gaan.


Uit het jaarrapport 2000 van de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) blijkt dat de kwaliteit van het oppervlaktewater in Vlaanderen stelselmatig verbetert. Sinds 1990 zijn voor de belangrijkste parameters, met uitzondering van nitraatconcentraties, nooit betere resultaten verkregen. Niettemin draagt slechts veertien procent van de meetpunten het label ‘niet verontreinigd’.
De grootste belasting komt nog steeds van lozingen uit riolen die niet op een waterzuiveringsinstallatie zijn aangesloten. Met name in de bekkens van de Leie, de Boven-Schelde en de Dijle-Zenne hinkt de aanpassing van de rioolinfrastructuur achterop. In deze regio’s stort nog dertig procent van de gezinnen het afvalwater ongezuiverd in de rivieren. De plaatselijke industriële lozingen vormen slechts 1,3% van het totale volume, maar dat zorgt wel voor de helft tot driekwart van de uiteindelijke chemische vervuiling.
De VMM wijst echter ook met een beschuldigende vinger naar Frankrijk, Wallonië en Brussel. Deze buurregio’s dumpen grote hoeveelheden afvalwater in rivieren die vervolgens Vlaanderen binnenstromen. Goed nabuurschap is ver te zoeken.
Een nieuw fenomeen is de aanwezigheid van organische tinverbindingen op de bodems van rivieren en havengeulen. Men treft onder meer tributyltin (TBT) – dat scheepsrompen mossel- en algenvrij houdt – in verontrustende hoeveelheden aan. TBT heeft een hormoonverstorende werking, het is slecht afbreekbaar en het stapelt zich op in sommige organismen. De aanwezigheid van organische tinverbindingen in vaarwateren groeit uit tot een mondiaal probleem en er lijkt niet zo snel een betaalbaar alternatief in zicht. “De VMM legt zich in de komende maanden en jaren erop toe om het TBT-probleem beter in kaart te brengen en te beheren, maar toch moet de oplossing van elders komen,” vindt VMM-onderzoeker Philippe D’Hondt. “Ik stel gelukkig vast dat verscheidene overheidsdepartementen, havenbeheerders en Europese instanties het probleem onderkennen en er werk van willen maken.”

Peter Raeymaekers