Het schildpadschild ontwikkelde zich in eerste instantie niet als beschermend pantser, maar als stabiele basis om te graven, stelt een internationale groep paleontologen.
De onderzoekers kwamen tot deze conclusie dankzij de ontdekking van fossielen van de oudste voorouder van de moderne schildpad, de Eunotosaurus africanus, die zo’n 260 miljoen jaar geleden in Zuid-Afrika leefde.
De Eunotosaurus had grote klauwen en spieren, en de verbrede ribben, eigenschappen die kenmerkend zijn voor gravers. Waarschijnlijk zorgden de brede ribben voor een stabiele basis om holen te graven en zo te ontsnappen aan de hevige, droge omstandigheden van het oude Zuid-Afrika.
‘Ik probeer robots te ontwikkelen die ook echt een nieuwe stap maken’
Hoe werkt vliegen? Dat lijkt een simpele vraag, maar voor luchtvaarttechnicus en bioloog David Lentink is het een levenslange zoektocht.
Ribben
De onderzoekers verwachtten dat er een andere reden dan bepantsering moest zijn voor het verbreden van de ribben, omdat het de snelheid van het dier beperkt en de ademhaling moeilijker maakt. Bovendien dragen verbrede ribben pas bij aan bescherming wanneer ze geheel gefuseerd zijn, zoals bij moderne schildpadden.
Een extra aanwijzing vonden de onderzoekers aan de kop van het dier. Aan de botstructuur konden ze afleiden dat de ogen van de Eunotosaurus aangepast waren aan weinig licht.
De onderzoekers denken dat het graven van holen mogelijk ook verklaart hoe de voorouders van de schildpad de massasterfte van 250 miljoen jaar geleden hebben overleefd.
Altijd op de hoogte blijven van het laatste wetenschapsnieuws? Meld je nu aan voor de New Scientist nieuwsbrief.
Lees verder: