Het is voor een vogel niet eenvoudig om een hoogvlieger te zijn. Hoog in de atmosfeer is de lucht namelijk ijler, waardoor er minder liftkracht is. Roodkopgieren blijken hiervoor te compenseren door sneller te vliegen.
Wie weleens hoog in de bergen heeft gewandeld, weet dat de lucht daar anders is dan bij ons op zeeniveau. Omdat de lucht er ijler is, adem je minder zuurstof in. Het kost tijd om daaraan te wennen. Voor vogels heeft de lage luchtdichtheid op hoogte naast de zuurstofschaarste nog een nadeel. Ze ondervinden minder liftkracht, wat nodig is om in de lucht te blijven.
Toch zijn er genoeg genoeg vogels die zich hierdoor niet laten tegenhouden. Gieren, kraanvogels, grutto’s en Indische ganzen kun je bijvoorbeeld aantreffen op meer dan zes kilometer hoogte. Deze vogels hebben kennelijk een manier gevonden om zichzelf daar in de lucht te houden. Een van de manieren waarop ze dat voor elkaar zouden kunnen krijgen, is door sneller te vliegen.
‘Ik probeer robots te ontwikkelen die ook echt een nieuwe stap maken’
Hoe werkt vliegen? Dat lijkt een simpele vraag, maar voor luchtvaarttechnicus en bioloog David Lentink is het een levenslange zoektocht.
Twee biologen van de Universiteit van North Carolina in de Verenigde Staten hebben nu aangetoond dat roodkopgieren op grotere hoogte inderdaad sneller vliegen. Hun resultaten verschenen in het wetenschappelijke tijdschrift Journal of Experimental Biology.
Hoog en lager
Bioloog Jonathan Rader van de Universiteit van North Carolina legt de keuze voor de aasetende roodkopgieren uit: ‘Deze vogels komen veel voor in Noord-Amerika en leven in een hoogtebereik van meer dan 3000 meter.’ Doordat de vogels zo’n groot bereik hebben, konden de onderzoekers hun vlieggedrag op verschillende hoogtes bestuderen en vergelijken.
De twee biologen hebben drie verschillende kolonies roodkopgieren op drie verschillende plekken gevolgd. Ze begonnen laag en dicht bij hun werk, bij een stortplaats in Orange County in Californië, die ongeveer 80 meter boven zeeniveau ligt. Vervolgens stegen ze naar het plaatsje Alcova in Wyoming op 1600 meter boven zeeniveau. Hun laatste waarnemingen deden ze op de campus van de Universiteit van Wyoming, 2200 meter boven zeeniveau.
Rammelende camera’s
Op alle drie de locaties plaatsten de onderzoekers drie camera’s die gericht stonden op een boom waar een kolonie roodkopgieren broedde. Daarmee legden ze nauwkeurig het vlieggedrag vast van de vogels als die aan het eind van de dag naar hun nest vlogen.
‘Wyoming is een berucht winderige plaats en vatbaar voor onweersbuien in de namiddag’, legt Rader uit. Dat bracht uitdagingen met zich mee, vertelt hij in een persbericht. Tijdens het filmen vanaf het dak van het biologiegebouw van de Universiteit van Wyoming werden ze op een bepaald moment overvallen door een storm die ook de camerabeelden vertroebelde doordat de wind de camera’s deed rammelen.
Vlugge roodkopgieren
Zo verzamelden de onderzoekers 2485 vogelvluchten waarvan ze de vliegsnelheid konden bepalen, evenals omgevingsfactoren zoals windsnelheid en luchtdruk. Op de hoogste locatie bleek de luchtdruk 27 procent lager dan op de laagste. De hoogvliegende roodkopgieren vlogen gemiddeld één meter per seconde sneller dan de laagvliegers. Ze lijken dus inderdaad met snelheid te compenseren voor de verminderde liftkracht in de ijlere lucht.
Toen de biologen de beelden nog eens goed bekeken, zagen ze dat de hoogvliegende gieren niet anders gebouwd zijn dan hun laaglandse soortgenoten. Ze hadden geen grotere vleugels en ook niet meer spiermassa. Ook bleken ze niet sneller met hun vleugels te slaan of grotere vleugelbewegingen te maken.
De reden dat de hooglandse gieren sneller gaan, lijkt simpelweg de lagere luchtweerstand van ijle lucht. De vogels lijken dus niet bewust iets te doen waardoor ze sneller vliegen. Door dezelfde kracht te leveren als wanneer ze lager vliegen, gaan de roodkopgieren dankzij de lagere luchtweerstand vanzelf sneller door de ijle lucht op grote hoogte – een effect waar je tijdens het wandelen helaas minder van merkt.