Mensen met een verhoogd risico op depressie, schizofrenie of een bipolaire stoornis hebben vaker ongebruikelijke activiteit van oeroude virussen in hun DNA. Het is nog onduidelijk wat dat precies betekent.

Oude resten van virussen die zich verscholen houden in het menselijk DNA zijn ongebruikelijk actief bij personen met een hoog genetisch risico op depressie, schizofrenie of een bipolaire stoornis. Dat blijkt uit onderzoek van geneticus Timothy Powell van het King’s College in Londen en zijn collega’s. Het team publiceerde hun vondst in het wetenschappelijke tijdschrift Nature Communications.

Virusresten

Miljoenen jaren geleden nestelden zogeheten retrovirussen zich in het menselijk DNA. Overblijfselen van dergelijke virusgenen zijn nu nog te vinden in ons genoom.

Kunnen fagen helpen in de strijd tegen antibioticaresistentie?
LEES OOK

Kunnen fagen helpen in de strijd tegen antibioticaresistentie?

Faagtherapie kan de toegenomen antibioticaresistentie het hoofd bieden. Deze kleine virussen kunnen specifieke bacteriën doden.

Lang dachten wetenschappers dat deze resten inactief waren. Enkele studies suggereren echter dat dat niet altijd het geval is. De resten van de virusgenen produceren dan wel geen besmettelijke virussen meer, maar ze zijn nog wel degelijk actief en ze spelen mogelijk een rol bij neurologische aandoeningen, zoals multiple sclerose.  

Powell en zijn collega’s onderzochten of deze virusgenen in ons DNA ook een rol kunnen spelen bij geestelijke gezondheidsproblemen. Ze analyseerden de genetische activiteit van de virussen in bijna achthonderd hersenen van mensen die hun brein doneerden voor medisch onderzoek.

Risico

Het is niet bekend of de donors gedurende hun leven kampten met geestelijke gezondheidsproblemen. Het team ontdekte echter in sommige breinen genetische varianten waarvan al bekend is dat ze het risico op depressie, schizofrenie of bipolaire stoornissen verhogen. Deze varianten kwamen meer voor als de oeroude virusgenen actief waren.

De onderzoekers identificeerden vijf verschillende virusresten waarvoor dit geldt. De verhoogde activiteit van de oeroude virusgenen lijkt dus in verband te staan met geestelijke gezondheidsproblemen. Hoe sterk dat verband is, is nog onduidelijk.

Het risico op geestelijke gezondheidsproblemen is waarschijnlijk maar een paar procent hoger door deze activiteit, zegt Powell. Over het algemeen hebben enkele genen op zichzelf namelijk weinig invloed op psychische aandoeningen. De opmerkelijke activiteit van deze vijf virusgenen kan ook juist een gevolg zijn van een psychische ziekte, zegt hij.

‘De gebruikte methoden zien er behoorlijk robuust uit’, zegt viroloog Rachael Tarlinton van de Universiteit van Nottingham in het Verenigd Koninkrijk. ‘Het is zeer waarschijnlijk dat virusactiviteit in het DNA in verband staat met deze aandoeningen. Het is echter wel terecht om te stellen dat we nog niet begrijpen wat die relatie inhoudt.’