Neurobiologen hebben aangetoond hoe hersencellen hun communicatie veranderen als reactie op stressvolle ervaringen. Deze vondst helpt begrijpen hoe stress het brein langdurig banger maakt.

Wetenschappers weten al langer dat stress het brein beïnvloedt en zo angst veroorzaakt, maar nu weten ze op welke manier stress een langdurige impact kan hebben. Neurobiologen van de Universiteit van Californië San Diego hebben aangetoond dat specifieke hersencellen de chemische stof waarmee ze signalen doorgeven aan andere hersengebieden veranderen na sterke stress. Dit leidde tot sterker angstgedrag. Ook hebben ze de exacte plek gevonden waar dit in het brein gebeurt.

Signaalstofjes in het brein

Onze hersencellen communiceren met elkaar. Ze sturen onderling signalen door met behulp van chemische stofjes die we neurotransmitters noemen. Deze stofjes hebben invloed op je gemoedstoestand.

‘Bij mannen ruikt het meer naar kaas, bij vrouwen naar ui’: verrassende verhalen over microben
LEES OOK

‘Bij mannen ruikt het meer naar kaas, bij vrouwen naar ui’: verrassende verhalen over microben

Ze zitten op je neus, op je bord, in je darmen, onder je voeten. Te klein om met het blote oog te zien, met oneindig veel en ...

Als je langdurige, ernstige stress ondergaat, kan je gevoelens van angst gaan ervaren, zelfs in geheel onschuldige situaties. Dit noemen we gegeneraliseerde angst. Een bekend voorbeeld hiervan is een posttraumatische stressstoornis (PTSS), waarbij patiënten vaak onder continue angst leven. Hierbij sturen de hersencellen anders signalen door dan ze onder normale, gezonde omstandigheden zouden doen.

Amerikaanse onderzoekers onder leiding van neurobioloog Nicholas Spitzer hebben een specifieke verandering in neurotransmitters ontdekt in de breinen van muizen onder stress. Deze chemische verandering zorgde ervoor dat de muizen meer symptomen van gegeneraliseerde angst vertoonden.

Een rem op het brein

De onderzoekers bezorgden de muizen stress door ze in een kamertje te zetten waar de dieren kleine of grote stroomschokjes aan hun pootjes kregen. Bij de muizen die grotere schokjes kregen, vonden de onderzoekers een verandering in de zogeheten ‘dorsale raphe’, een plek in de hersenstam. Hier maakten de hersencellen opeens andere neurotransmitters aan dan voorheen.

Waar de voorgaande chemische stofjes een activerende werking hadden op het brein, oefenden de nieuwe stofjes een remmende werking uit. Dit had als gevolg dat de muizen meer angst vertoonden. Deze verandering hield zelfs aan wanneer de muizen zich in een nieuw kamertje bevonden waar ze nooit iets naars overkomen was.

De onderzoekers spoten vervolgens een virus in bij de muizen, die het verantwoordelijke gen voor de aanmaak van de remmende neurotransmitters onderdrukte. Hierdoor werden de muizen een stuk minder angstig.

Ook onderzochten Spitzer en zijn team de breinen van overleden mensen waarvan bekend is dat ze PTSS hebben gehad. Ook daarin troffen ze een hogere concentratie van hersencellen met de remmende neurotransmitters aan. Dat alles onderstreept het vermoeden dat deze neurotransmitters een doorslaggevende rol spelen in de angstervaring.

Ervaring veroorzaakt verandering

Dat hersencellen veranderingen ondergaan, is niets nieuws. Wel uniek is de vondst dat een ervaring de specifieke signaalstofjes van bepaalde hersencellen verandert en dit een rol lijkt te spelen in angst, zegt neurowetenschapper Marloes Henckens van het Radboudumc. ‘Het opent een geheel nieuw onderzoeksveld. Vaak wordt gekeken naar het verzwakken en versterken van signalen in de hersenen, maar niet dat ze überhaupt van aard of richting veranderen na een gebeurtenis.’

Of de ontdekking mensen met PTSS kan helpen, valt nog te bezien. ‘Of de muizen echt gegeneraliseerde angst vertoonden, of eerder een aangeleerde angst voor schokjes, is moeilijk te concluderen’, zegt Henckens. ‘We bevinden ons echt pas in de verkenningsfase van ons brein. Dit indrukwekkende onderzoek helpt ons beter begrijpen hoe het brein reageert op stressvolle ervaringen en daarbij verandert. Maar of dit bij mensen een grote rol speelt, moet nog aangetoond worden.’