Den Haag (NL) – Deelnemers aan de Nationale Wetenschapsquiz 2004 weten weinig van plastic en veel van gehusselde woorden. Dat blijkt uit analyse van de ruim twintigduizend inzendingen door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Slechts een kwart van de inzenders weet dat zachte plastics slecht drogen omdat ze water afstoten. Maar liefst negen van de tien deelnemers antwoordden dat dzee tkset znoedr veel mietoe te lezen is, omdat we de woorden als patronen herkennen. Ruim twintigduizend mensen stuurden hun antwoorden in voor de seniorquiz of de juniorvariant. NWO organiseert de quiz samen met de VPRO.


Gemiddeld hadden de deelnemers tien van de zestien vragen goed. Lezers van de Haagsche Courant scoorden het hoogst (11,6 vragen goed). Een eveneens moeilijke vraag bleek de vraag over pokken. Slechts drie op de tien inzenders wisten dat mensen zich voor het eerst immuun maakten voor pokken door gedroogde en gemalen korsten van pokkenpatiënten in hun neus te stoppen.
Grootste verschillen tussen mannen en vrouwen ontstonden bij de vragen over wijnglas en fietswiel. Van de vrouwen wist 80 procent dat de toonhoogte lager wordt als je met een natte vinger over de rand van een wijnglas wrijft terwijl je het glas vult. Slechts 70 procent van de mannen had deze vraag goed. Daarentegen wisten vier van de vijf mannen dat het voorwiel van de fiets sneller draait in een scherpe bocht. Van de vrouwen hadden maar drie op de vijf het goede antwoord.
De prijswinnaars hadden allen alle vragen goed. Winnaar van de Nationale Wetenschapsquiz 2004 is de leraar exacte vakken Oei Hway Ik uit Leiden, die een reis naar Andorra wint. De tweede prijs, een trip naar de Ardennen, gaat naar Koen Kok uit Alkmaar. De ontdekkingsreis naar Arnemuiden is voor de winnaar van de derde prijs, Karin Rijnders uit Amsterdam. De beste klas was klas 2c van het Economisch College Maarssen uit Maarssen, die een schoolreisje naar Arnemuiden mogen maken.
De winnaar tijdens de televisieuitzending was natuurkundige Jan Zaanen. Hij had tien van de veertien vragen goed beantwoord. Met deze score was Zaanen niet alleen de individuele winnaar, maar hielp hij zijn team van wetenschappers aan een nipte overwinning op het team van hoofdredacteuren.

Voor het eerst dit jaar bevatte de quiz een open vraag. Deze vraag, of mannen hun omgeving anders zien dan vrouwen, maakte bij inzenders veel reacties los. De vijf inzenders van de meest originele antwoorden ontvangen een verrekijker. Dit zijn Jan Stegeman uit Amsterdam, M.C. Cornelisse-van Kampen uit Diessen, Anke Feenstra uit Leeuwarden, Winfried Ponsioen uit Alphen aan den Rijn en Germaine de Ruijter uit Amsterdam. 'Kijk alleen al naar het verkeer', schreef Germaine de Ruijter. 'Mannen rijden vaker door rood, omdat zij kleuren anders zien. Ook missen ze vaak verkeersborden (vooral verbodsborden). Daarnaast zien mannen wel troep, maar niet hun eigen troep. Kortom, mannen zijn oost-indisch blind!'

Antwoorden van de Nationale Wetenschapsquiz

Hierbij de antwoorden en een korte uitleg van de meerkeuzevragen van de Nationale Wetenschapsquiz 2004. De uitleg volgt de volgorde van de vragen in de krant en niet die van internet. In de krant ging vraag 7 over pokken, 8 over voetbal en 9 over kleur. Op internet ging vraag 7 over voetbal, 8 over kleur en 9 over pokken.

01 glas
A, de toonhoogte wordt lager als je een wijnglas vult en met een vinger over de rand wrijft. Elk materiaal heeft een specifieke toonhoogte waarop het gaat trillen. Die toonhoogte heet de resonantiefrequentie. Als je voor trillingen zorgt die gelijk zijn aan de resonantiefrequentie gaat het materiaal meetrillen, resoneren. Hoe meer water er in het glas zit, hoe lager de toon klinkt. Dat komt omdat water energie opneemt. Daardoor wordt de resonantiefrequentie lager en krijg je een lagere toon. Overigens is het een fabeltje dat je glas kapot kunt krijgen door te zingen. Het kan alleen als er barstjes in het glas zitten.

02 lucht
C, mensen kijken in de lucht als je ze een vraag stelt om zich beter te concentreren. Oogcontact, gebaren en gezichtsuitdrukkingen zijn vaak een belangrijke bron van informatie. Maar ze kunnen ook nadelig werken. Want naast het probleem dat we moeten oplossen, moeten we ons ook nog concentreren op het verwerken van allerlei niet-relevante visuele informatie. Tijdens een moeilijke cognitieve taak, zoals informatie uit ons geheugen opdiepen, het antwoord op een vraag bedenken of spreken, gaat 'actief kijken' ten koste van de concentratie. Door weg te kijken, voorkomen we dat we onnodige of afleidende visuele prikkels uit de omgeving moeten verwerken en kunnen we ons concentreren op het probleem. Overigens lijkt de richting waarin we kijken te maken te hebben met de soort vraag.

03 fles
C, als je een fles met water vacuüm trekt wordt het water kouder. De temperatuur van lucht wordt bepaald door het aantal botsingen van moleculen. Hoe vaker en krachtiger moleculen op elkaar botsen, hoe hoger de temperatuur. Als je een fles vacuüm trekt, blijft het volume gelijk, terwijl het aantal luchtmoleculen afneemt. Per volume-eenheid zijn er dus minder moleculen, dus er zijn ook minder botsingen en dus is de temperatuur lager. Dit verschijnsel heet adiabatische afkoeling.

04 zwemmen
C, als je snel zwemt in heet water haal je de finish niet. Eerst even de foute antwoorden. A is onjuist. De stuwkracht neemt wel af, maar de weerstand ook. Beide factoren houden elkaar ongeveer in evenwicht. B is onjuist. De spiertemperatuur wordt wel iets sneller optimaal dan normaal, maar de sterk verhoogde lichaamstemperatuur verslechtert functies van hersenen, hart en bloed. Die verslechtering van functies wordt de zwemmer zelfs fataal. En daarmee zijn we op antwoord c. Na ongeveer 25 minuten flink zwemmen is de zwemmer zo oververhit dat hij bewusteloos raakt. Als hij niet uit het water gehaald wordt, verdrinkt hij.

05 spons
B, het waterpeil in een emmer water blijft gelijk als een spons zich volzuigt. Stel je de spons voor als een bol gevuld met lucht. In de bol zitten gaatjes waardoor de bol langzaam volloopt met water. De opwaartse kracht is gelijk aan het gewicht van het verplaatste water. Omdat de bol drijft is het gewicht van de bol inclusief het water dat in de bol zit ook gelijk aan de opwaartse kracht. Voor elke milliliter water die de bol binnenstroomt, zal de bol het gewicht van een milliliter water zwaarder worden en dus een milliliter water meer verplaatsen. Dat is precies de milliliter die de bol uit de emmer heeft opgenomen. Het waterpeil verandert dus niet.

06 zin
A, we kunnen de zin, waarin de letters op de verkeerde plek staan, ontcijferen omdat we in ons hoofd van elk woord het precieze patroon kennen. We weten hoeveel letters een woord moet hebben, welke letters dat zijn, op welke plaats ze horen te staan en in welke volgorde dat moet. We weten zoveel dat we op grond van een beperkt aantal letters het woord al herkennen. Een juiste begin- en eindletter zijn meestal al genoeg. Alhoewel, de volgende zin is toch best lastig: Aeelln het etsree en ltstaae ketkarar saatn jsiut, de ogireve peicers oreekegmd.

07 pokken
A, mensen maakten zich immuun tegen pokken met korsten van patiënten. Rond 1000 na Christus maakte men in China al mensen resistent tegen het pokkenvirus. Chinezen droogden en maalden de korsten van pokkenpatiënten en bliezen het poeder met een zilveren buisje in een neusgat van de te 'varioleren' persoon.

08 voetbal
C, als je stippen plakt op de zestig hoekpunten van een voetbal en je wilt ze verplaatsen naar het midden van de naden, heb je negentig stippen nodig. Op elk hoekpunt komen drie naden uit. Elke naad wordt gedeeld door twee hoekpunten. Elk hoekpunt heeft dus als het ware driemaal een halve naad, dus anderhalve naad, tot zijn beschikking. Er zijn dus anderhalf maal dertig is negentig naden op een voetbal. Je hebt dus negentig stippen nodig.

09 kleur
C, je krijgt kleur op een zwart-wit televisie als je snel afwisselend zwarte en witte vlakken vertoont. Al in 1838 ontdekte de Duitse psycholoog Gustav Theodore Fechner dat je kleuren kunt zien door naar een snel draaiende schijf met een zwart-wit patroon te kijken. In 1894 verkocht speelgoedfabrikant C.E. Benham een speciale tol. De achterliggende verklaring van het fenomeen is niet helemaal helder. Een hypothese is dat kleur gewoonlijk wordt waargenomen doordat hersencellen voor elke lichtkleur in een bepaald ritme signalen doorsturen. Ook als je het netvlies prikkelt met een snel knipperend licht, bijvoorbeeld met de zwart-wit schijf, blijken de hersencellen ritmisch signalen te zenden. En zo zou het gezichtsbedrog ontstaan.

10 fiets
A, als je al een scherpe bocht fietst, draait het voorwiel het snelst. Omdat de wielen keihard zijn, beschouwen we ze als onvervormbaar. Er is geen vervorming en ook geen slip. In een bocht neemt het voorwiel altijd de buitenbocht. Het achterwiel sleept er als het ware achteraan, en neemt de binnenbocht. Dat is goed zichtbaar als je door een plas fietst en daarna een bocht maakt. De buitenbocht is langer en het voorwiel legt dus in dezelfde tijd een grotere afstand af dan het achterwiel. Alleen tijdens bijzondere manoeuvres draait het achterwiel meer. Bijvoorbeeld bij het speedwaymotorrijden op de ijsbaan.

11 testosteron
Alle antwoorden zijn goed. Vrouwen die testosteron krijgen toegediend worden agressiever, dominanter en zijn geneigd meer risico's te nemen. Over die laatste eigenschap, het nemen van risico's willen we nog wat extra's zeggen. Van testosteron word je minder gevoelig voor straf en gevoeliger voor beloning. Dat is aangetoond in een experiment met de 'IOWA gambling test'. Op een computerscherm verschijnen vier kaartspellen. Twee met grote inzetten en twee met kleine inzetten. De proefpersoon weet niet dat de spellen gemanipuleerd zijn. Spelers met hoge inzetten verliezen veel vaker dan dat ze winnen. Proefpersonen die testosteron toegediend kregen, kozen echter bij herhaling de spellen met een hoog risico. Ze zijn dus zeer gevoelig voor beloning, maar minder gevoelig voor straf. Proefpersonen uit de controlegroep, die een placebo toegediend hadden gekregen, namen veel minder risico.

12 plastic
B, voorwerpen van zacht plastic drogen slecht omdat ze water afstoten. Op het plasticoppervlak ontstaan bij oxidatie onder andere alcoholgroepen en zuurgroepen. Deze waterlievende molecuulgroepen vormen waterstofbruggen waaraan watermoleculen plakken. Bij zachte plastics blijven de molecuulgroepen niet aan het oppervlak zitten, maar verdwijnen ze in het plastic. Het oppervlak is niet meer waterlievend en er ontstaan grote waterdruppels die slecht opdrogen. Bij hard plastic blijven de waterlievende molecuulgroepen aan het oppervlak. Er vormt zich een mooie, dunne waterfilm die snel verdampt. De ruwheid van het oppervlak speelt overigens nauwelijks een rol. Veel glas wordt in de vaatwasser behoorlijk aangetast (de 'glascorrosie' uit de reclame), maar dit beïnvloedt de droging niet.

13 chocola
B, de cacao in chocola bevat veel flavonoïden. Die stoffen ruimen vrije radicalen op. Dat zijn hoogreactieve zuurstofmoleculen die lichaamscellen beschadigen. Bovendien verlagen flavonoïden het cholesterolgehalte en gaan ze de vorming van bloedstolsels tegen. Hoe meer de cacao bewerkt is, hoe minder flavonoïden er nog inzitten. Daarom is het positieve effect van bittere chocola groter dan dat van melkchocola. Fruit, groente, thee en rode wijn bevatten overigens ook veel flavonoïden. Antwoord A is fout: Cacao bevat wel veel polyfenolen. Die verlagen juist de bloeddruk omdat ze aderverkalking voorkomen. C is ook fout. Chocola bevat nauwelijks meervoudig onverzadigde vetten.

14 duiven
C, duiven bewegen hun hoofd om beter te zien. Doordat hun ogen aan de zijkanten van de kop zitten hebben duiven moeite met het schatten van diepte. Wetenschappers hebben bewezen dat lopende duiven het beeld op hun netvlies fixeren door eerst hun kop naar voren te gooien, dan een plaatje te schieten en daarna hun hoofd achterna te lopen. Het hoofdschudden helpt ook bij het zien van bewegingen. De duif gooit zijn hoofd naar voren en loopt er achteraan. Even staan hoofd en ogen stil en kan de duif vaststellen of zijn omgeving beweegt.

15 trein
B, de tennisbal die je van de trein wegschiet, komt in het midden van het perron terecht. De netto snelheid van de bal na afschieten is nul kilometer per uur, want vijftig kilometer per uur vooruit en vijftig kilometer per uur achteruit. Iemand op het perron ziet de bal recht naar beneden vallen. Overigens moet de bal wel door de slipstream vlak achter de trein. Waarschijnlijk valt de bal dan ook niet precies in het midden van het perron, maar iets meer in de richting van de trein.

16 bal
B, de kans op een witte bal als de eerste ook wit is, is 2/3. In de zak zat wit1+rood of wit1+wit2 of wit2+wit1. We haalden een witte bal weg. Neem voor het gemak aan dat dat wit1 is. We hebben dan in het ene geval rood over en in de twee andere gevallen wit2. De kans is dus 2/3 dat de resterende bal ook wit is. Nog even over de aanname dat we wit1 hebben weggehaald. Je ziet natuurlijk niet of je nou wit1 had of wit2, maar dat doet niks af aan het antwoord.