Tonijn en andere vis uit open zee blijkt al tienduizenden jaren op ons menu te staan. In een grot in Oost-Timor zijn visgraten gevonden tussen de etensresten van onze voorouders.


42.000 jaar geleden visten mensen al op tonijn, tandbaars en andere grote zeevissen. Dat is zo’n 30.000 jaar eerder dan tot nu toe werd gedacht. Die conclusie trekken archeologen na het dateren van oude gereedschappen en etensresten, die in 2005 werden gevonden in de Jerimalaigrot in Oost-Timor. Bij de vondst zat ook het oudste vishaakje ter wereld, dat tussen de 16.000 en 23.000 jaar geleden uit een schelp werd gemaakt. De Australische Susan O’Connor en haar collega’s beschreven hun onderzoek in het tijdschrift Science van 25 november.

Op het droge
Dat mensen zo lang geleden op zee konden varen was al bekend. Ruwweg 50.000 jaar geleden overbrugden mensen per boot de honderden kilometers zee tussen het oostelijke uiteinde van Eurazië en Sahul, de landmassa waar Australië en Nieuw Guinea uit ontstonden. De techniek voor het maken van stabiele boten, die onmisbaar zijn voor visserij op open zee, was dus voorhanden. Met de vondst van de visresten in de Jerimalai grot blijkt voor het eerst dat mensen toen ook al de techniek beheersten om vissen te vangen.

Op zoek naar de vliegroute van de grote stern
LEES OOK

Op zoek naar de vliegroute van de grote stern

Ecoloog Ruben Fijn bracht met gps voor het eerst uitgebreid het vlieggedrag van de grote stern in kaart. Zijn onderzoek laat ...

O’Connor vermoedt dat visresten uit die tijd niet eerder gevonden zijn, omdat de zeespiegel in de afgelopen 50.000 jaar zo’n zestig meter is gestegen en mogelijke vindplaatsen elders onder water staan. De Jeremalaigrot is in dat opzicht uniek. In de loop van tijd is de grot omhoog gestuwd, zodat de etensresten nu nog steeds op het droge liggen.


De Jerimalaigrot, waar 42.000 jaar oude visgraten werden opgegraven.
Bron: Susan O’Connor

De archeologen stellen dat het vermogen om vissen uit zee te vangen cruciaal is geweest in de menselijke trek naar de eilanden ten oosten van Eurazië. Er waren niet veel voedzame alternatieven op het land. Dat blijkt ook uit de andere etensresten in de grot, zoals de overblijfselen van ratten, vleermuizen, pythons en hagedissen.

Overigens is het nu de vraag hoe men de vissen heeft weten te vangen. De gevonden vishaken waren veel minder oud dan de oudste vissengraten. Bovendien zijn de haakjes niet opgewassen tegen de zware tonijnen en baarzen. O’Connor vermoedt dat de vissen met netten werden gevangen, maar daarvan zijn in de grot geen overblijfselen gevonden.

Marieke Buijs