Eerdere studies wezen uit dat minder dan 1 procent van de middeleeuwers bij overlijden kanker had. Een grove onderschatting, zo blijkt nu uit onderzoek met CT-scanners.
Kanker klinkt als een echte kwaal van de moderne tijd. In de middeleeuwen werden mensen sowieso minder oud, dus liepen ze minder kans de ziekte te krijgen. Bovendien was tabak nog niet vanuit Amerika naar Europa gehaald. Ook had de industriële revolutie met de bijbehorende verspreiding van kankerverwekkende stoffen nog niet plaatsgevonden. En virussen die kanker in de hand werken, konden zich destijds lang niet zo makkelijk over de wereld verspreiden als nu.
Toch, zo blijkt uit nieuw onderzoek, had in de middeleeuwen tussen de 9 en de 14 procent van de overledenen kanker. Dat is slechts een kwart tot een derde van het huidige cijfer – maar wel tien keer zoveel als eerdere studies uitwezen. En misschien ligt het echte percentage nog een stuk hoger.
‘Bij mannen ruikt het meer naar kaas, bij vrouwen naar ui’: verrassende verhalen over microben
Ze zitten op je neus, op je bord, in je darmen, onder je voeten. Te klein om met het blote oog te zien, met oneindig veel en ...
Insecten en boomwortels
Het probleem met kanker opsporen in lichamen uit lang vervlogen tijden is dat de ziekte vooral zachte organen treft – die uiteraard eeuwen later allang zijn vergaan. Alleen van uitzaaiingen naar de botten is mogelijk iets te zien. Eerdere studies beperkten zich echter tot beschadigingen op de buitenkant van botten. Daaruit volgde dat minder dan 1 procent van de bevolking in de middeleeuwen bij overlijden kanker had. (Let wel: dat betekent niet dat al deze mensen ook aan kanker zijn overleden.)
Bij het nieuwe onderzoek bestudeerde paleopatholoog en arts Piers Mitchell van de Universiteit van Cambridge met zijn team skeletten afkomstig van zes oude begraafplaatsen in en rond hun stad. Van 143 skeletten bleken ruggengraat, bekken en/of dijbenen – de botten die het vaakst uitzaaiingen bevatten – voldoende intact voor nader onderzoek.
In plaats van deze botten alleen van de buitenkant te bestuderen, legden Mitchell en zijn team ze ook in de CT-scanner en maakten ze er röntgenfoto’s van. Daaruit bleek dat vijf van de onderzochte skeletten duidelijk kwaadaardige tumoren bevatten. Twijfelgevallen, waarbij de beschadigingen bijvoorbeeld ook door bacteriële infecties konden zijn veroorzaakt of, na de dood, door insecten of boomwortels, namen de wetenschappers niet mee.
Vervolgens sloeg het team aan het rekenen. Aangezien maar bij een derde tot de helft van de kankerpatiënten uitzaaiingen in de botten te vinden zijn en CT-scanners die maar in drie van de vier gevallen laten zien, vermoeden ze dat in totaal minstens 13 tot 20 van de 143 skeletten kanker hebben gehad. Oftewel: tussen 9 en 14 procent.
Broze botten
Rachel Schats, een osteoarcheoloog aan de Universiteit Leiden met als specialisme ziektes in het verleden, is erg te spreken over de studie. Ze vindt het vooral een sterk punt dat de onderzoekers zo’n grote hoeveelheid skeletten in de CT-scanner hebben kunnen leggen. ‘Dat gebeurt niet zo vaak binnen de archeologie; daarvoor moet je een goede samenwerking met een ziekenhuis op poten zetten.’
Wel stipt Schats aan dat de onderzoekers aardig wat hebben moeten extrapoleren voor hun schatting. Daarbij zijn ze bovendien uitgegaan van moderne data. Nu is het bijvoorbeeld inderdaad zo dat bij een derde tot de helft van de kankerpatiënten sprake is van uitzaaiingen. Maar dan gaat het vaak om mensen die een medische behandeling krijgen. In de middeleeuwen gebeurde dat niet, waardoor te verwachten valt dat toen meer gevallen van kanker tot uitzaaiingen leidden. Dat zou kunnen leiden tot een overschatting.
‘Maar een ander belangrijk aspect is dat mensen met kanker broze botten krijgen, die minder goed bewaard blijven’, vervolgt Schats. Daardoor neem je veel skeletten van mensen met kanker niet mee in je studie als je alleen aan de slag gaat met botten van voldoende kwaliteit. Mede door dat laatste is ze het met de onderzoekers eens dat het berekende percentage aan de lage kant zal zitten – en dat kanker dus allesbehalve een zeldzaamheid was, tussen 1500 en 500 jaar geleden.