Lincoln, Nebraska (VS) – Kieskeurige rovers beïnvloeden het schutkleurenpatroon van hun prooi.


Een diersoort met schutkleuren kent vaak meerdere kleurtekeningen. Roofdieren die voor de jacht hun gezichtsvermogen gebruiken, kunnen deze diversiteit aan uiterlijke verschijningsvormen vergroten. Dat komt doordat ze de dieren met het meest voorkomende patroon vaker aanvallen dan dieren met afwijkende tekeningen. Althans, zo luidt de theorie. Getest was deze totnogtoe nooit.
Twee Amerikaanse biologen deden een experiment waarbij ze blauwe gaaien lieten jagen op motten die ze de vogels op computerschermen voortoverden. Wanneer de vogels naar een mot pikten, beloonden de onderzoekers ze met eten. Het uiterlijk van de motjes evolueerde volgens een genetisch algoritme, waarbij de individuen die door de vogels worden opgemerkt minder kans op voortplanting hebben.
De blauwe gaaien slaagden er veelal niet in digitale motten op te sporen die ten opzichte van de meerderheid een afwijkende tekening hadden. Dit bevestigt de theorie dat de prooikeuze afhangt van de mate waarin een bepaald patroon voorkomt. De resultaten duiden erop dat roofdieren een specifiek ‘zoekbeeld’ hanteren, die de waarneming van de meest algemene kleurtekening vergemakkelijkt. Dit bespaart moeite bij het jagen.
In opeenvolgende generaties veranderden de kleurpatronen zodanig dat de motten steeds moeilijker vindbaar werden. Bovendien was de uiterlijke verscheidenheid in de experimenten met de blauwe gaaien veel groter dan in proeven waarbij er geen prooiselectie plaatsvond of waarbij de selectie losstond van de mate van voorkomen van de patronen.

Mirjam Leunissen