Utrecht (NL) – Biobrandstof uit hout kan op termijn een goedkoop en schoon alternatief vormen voor benzine en diesel in het wegverkeer.


Momenteel verbruikt de transportsector wereldwijd een kwart van de totale energieconsumptie. Dit aandeel blijft groeien, vooral in ontwikkelingslanden. Uit een studie voor STW (Stichting Technische Wetenschappen) door de vakgroep Natuurwetenschap & Samenleving aan de Universiteit van Utrecht blijkt dat hout benzine als autobrandstof kan verdringen. Hout bleek een goedkoop en minder vervuilend alternatief voor brandstoffen in het wegverkeer.
Biomassa heeft voornamelijk als voordeel dat het CO2-neutraal is: het voegt netto geen broeikasgas toe aan de atmosfeer. Dit komt doordat planten tijdens de groei evenveel koolstofdioxide gebruiken als vrijkomt bij benutting ervan. Bij de verbranding van zogenaamde ‘fossiele’ brandstoffen zoals olie en benzine komt er wel extra koolstofdioxide vrij.
Het Europese beleid stimuleert de laatste jaren vooral de productie van biobrandstoffen uit koolzaad en bieten. Nu blijkt uit de STW-studie naar de kosten en besparingen van biobrandstoffen dat zogenaamde meerjarige gewassen, waaronder hout, de meest aantrekkelijke brandstoffen produceren. “Hout levert netto meer energie op dan koolzaad of bieten en daarbij gaat de verbranding van hout gepaard met een kleinere uitstoot van pesticiden en meststoffen”, vertelt André Faaij, leider van het onderzoek.
De onderzoekers zetten met verschillende methoden hout om in verschillende brandstoffen: methanol, waterstof, synthetische benzine en ethanol. Deze stoffen leveren op hun beurt de energie waarop bijvoorbeeld een auto kan rijden. Waterstof staat op de eerste plaats. Eén hectare gewas levert per jaar een hoeveelheid waterstof waarop een door een brandstofcel aangedreven auto zo’n 200.000 kilometer kan rijden. Om het hele proces rendabel te maken moeten de onderzoekers nog wel technische en infrastructurele obstakels overwinnen. “Als biobrandstoffen met benzine kunnen concurreren wordt het vanzelf een methode die grootschalig kan worden toegepast,” aldus Faaij. Dit kan in de komende twintig tot dertig jaar gebeuren.

Ellen Althuizen