Het is mede aan hem te danken dat in Leiden een van meest imponerende dinosaurusverzamelingen van Europa verrijst. Paleontoloog Anne Schulp (42) vertelt over zijn passie voor het opgraven en reconstrueren van wezens die 66 miljoen jaar geleden hun laatste adem uitbliezen.
Was u als kind al verzot op dino’s?
‘Nee, dat niet. Ik was wel gek op fossielen. Op vakanties in Duitsland zocht ik urenlang naar versteende schelpjes en slakjes. Op de terugweg naar Nederland stonden er altijd flink wat dozen vol vondsten in de achterbak van de auto. De mooiste fossielen bewaarde ik thuis op mijn kamer in een vitrinekast. Daar was ik trots op.’
Wanneer bent u dinoliefhebber geworden?
‘Toen ik een onderzoeksstage deed voor mijn studie aardwetenschappen, bij een paleontologische opgraving in Frankrijk. Daar ontdekte ik dat het opgraven van heel grote beesten nog veel interessanter is dan het vinden van een versteend slakje.’
Mieren zijn magnifieke navigators
Mieren zijn in staat tot verbazingwekkende navigatieprestaties. Misschien kan waardering hiervoor helpen om deze insectensoorten te behouden.
Wat maakt het dan interessanter?
‘Het is een puzzel. Je ontdekt een stukje bot, en dan beginnen de speculaties – en soms zelfs de weddenschappen. Wat voor bot zou dit zijn? Zouden er meer liggen? Wat voor beest is het eigenlijk? Hoe zou zijn leven eruit hebben gezien – en hoe zijn dood? Het is een aaneenschakeling van mysteries, een soort detectiveverhaal. Elke dag graven levert nieuwe clues op. Je komt steeds dichter bij het antwoord. Maar er is geen garantie dat je het mysterie ooit zal oplossen. Vaak ontbreekt de laatste pagina. Juist dat houdt het spannend.’
Maar is opgraven soms niet heel saai? Al dat gepriegel…
‘Nee, want de belofte van een nieuwe clue hangt altijd in de lucht. Bovendien heb ik eindeloos veel geduld – behalve voor lange periodes waarin ik niet kán graven. Laatst bij de Triceratops-opgraving in Wyoming moest ik helaas zo veel zaken regelen dat ik nauwelijks tijd had om zelf met mijn vingers in de modder te zitten.’
Uw werk bestaat uit nog veel meer dan alleen botten opgraven. Hebt u net zo veel plezier in die andere facetten?
‘Het allermooist vind ik dat ik elk moment mijn kantoor uit kan lopen en dan midden op de vloer van Naturalis sta, tussen de dode dinosauriërs en nieuwsgierige kinderen. ‘Hadden dino’s vrienden?’, vragen ze me dan. Of: ‘Hoe hard was de scheet van een Argentinosaurus?’ Dat interactieve, museale aspect houdt mijn werk hier op kantoor levendig. Ik wil niet op een academisch eiland zitten.’
Veel kinderen zijn dino-fan, maar voor volwassenen geldt dat een stuk minder. Wordt het belang van paleontologie weleens onderschat?
‘Ja. Ik denk dat wij als wetenschappers weinig belangrijker werk kunnen verrichten dan het verhaal reconstrueren dat vertelt hoe wij hier zijn terechtgekomen. Sterrenkundigen proberen de eerste hoofdstukken van dat verhaal te vertellen, beginnend met de oerknal. Wij paleontologen nemen het over vanaf het moment dat leven is ontstaan op aarde. Maar samen vertellen we een groter verhaal, dat voor ieder mens fascinerend zou moeten zijn, ongeacht leeftijd. Dat dino’s binnen dat narratief enorme blikvangers zijn, zeker voor kinderen, is natuurlijk mooi meegenomen, vooral als kinderen daardoor geïnteresseerd raken in de wetenschap.’
Diezelfde kinderen kunnen elke dag allerlei nieuwe apps downloaden. Hoe zorgt u dat u hun aandacht vast blijft houden?
‘We staan natuurlijk niet stil. We zorgen ervoor dat Naturalis technologisch up-to date blijft. Een paar weken geleden was er een meisje absoluut niet weg te slaan van de 3D-printer waarmee we ontbrekende dinosaurusbotten uitprinten. Ze gaat sparen voor een eigen versie, zei ze. De laatste jaren ben ik veel bezig met de nieuwe dinosauruszaal van Naturalis. Het gaat in 2018 open en wordt heel cool. Er komt zelfs een tijdmachine waarmee je op safari gaat in de tijd van de T-rex. Het heeft elementen van een ride in een pretpark. Ik ben dan ook erg blij dat onze collega’s bij de natuurkundefaculteit een tijdmachine hebben uitgevonden!’
Handig! Stel dat je met een tijdmachine daadwerkelijk een dinosaurus hier in het wild zou kunnen plaatsen – zou die het overleven, of zou bijvoorbeeld het klimaat funest zijn?
‘Het klimaat zou waarschijnlijk geen probleem zijn. Kijk naar ijsberen, die houden het ook prima uit in Blijdorp. En ook de huidige zoogdieren zouden geen bedreiging voor haar zijn; een groep leeuwinnen heeft snel genoeg in de gaten dat ze geen Brachiosaurus moeten aanvallen. Toch zou zo’n dino hier waarschijnlijk snel weer sterven.’
Waarom?
‘Hun immuunsysteem loopt miljoenen jaren achter. Zonder dat we dat merken, zijn onze immuunsystemen verwikkeld in een wapenwedloop met virussen en bacteriën. Een T-rex van 66 miljoen jaar geleden is kansloos tegen de bacteriën van vandaag. Kijk wat er gebeurde met de inheemse bevolkingen van Amerika toen Europeanen daar arriveerden. Inca’s, Azteken, Apaches – ze stierven massaal aan ziekten. Bij dino’s zou dat nog veel erger zijn. De grootste dieren ooit zouden kansloos zijn tegen al die minuscule beestjes.’
Stel dat ze überhaupt nooit uitgestorven waren, had u dino’s dan net zo leuk gevonden?
‘Nee, dan zou het mysterie weg zijn. Dan de zouden we niet langer bewegen in dat interessante continuüm tussen harde feiten en educated guesses. Juist daar haal ik de lol uit. Anders zouden we een soort vogelaars zijn: een beetje observeren wat er rondloopt of fladdert. Bovendien moeten we maar blij zijn dat dinosauriërs zijn uitgestorven, anders zouden wij hier nu niet zijn. Dan hadden kleine zoogdieren niet de ruimte gehad om alle niches te vullen die de verdwenen dinosauriërs hebben achtergelaten. Misschien zouden reptielen dan hogere intelligentie hebben ontwikkeld, maar dat is twijfelachtig. Een complex brein is geen vanzelfsprekend evolutionair eindpunt, en al helemaal geen evolutionaire noodzaak. Maar wel handig, als je de raadsels van verdwenen diersoorten wil ontrafelen.’
Tot slot: hebt u die collectie kleine fossielen nog?
‘Nee, lang niet allemaal meer. Ik heb ooit onderzoek gedaan naar dinosaurussporen in Jemen en begreep dat de universiteit daar nog wel wat materiaal voor de onderwijscollectie kon gebruiken. Dus toen heb ik een mooie dwarsdoorsnede van mijn verzameling aan de universiteit gedoneerd.’