Er is al jaren een fel academisch debat gaande in de psycholinguïstiek over hoe wij spraak produceren. Het meest dominante model gaat er vanuit dat spraak serieel ontstaat, stap voor stap. Stel je ziet een banaan op tafel liggen en je wilt dat opmerken. Het seriële model gaat er vanuit dat je hersenen eerst op zoek gaan naar de betekenis van het object (dit noemen we het hoogste niveau), daarna de vorm van het woord 'banaan' ophalen uit je mentale woordenboek om tenslotte de klanken op te halen en uit te spreken (het laagste niveau).


Bij seriële spraakplanning wordt iedere stap eerst volledig afgerond voordat de volgende stap begint. De laatste jaren is er steeds meer evidentie dat het proces van spraakplanning niet louter serieel gebeurt maar ook wat wij noemen cascaderend of zelfs interactief. Daarbij is er overlap tussen verschillende fases, met andere woorden, de tweede of derde stap wordt al gedeeltelijk geactiveerd terwijl de eerste stap nog niet is afgerond. Bij interactieve spraakplanning schieten er signalen terug van lagere niveaus naar hogere niveaus.

De laatste jaren is er steeds meer experimenteel bewijs dat in sommige gevallen cascaderende spraakplanning een rol speelt. Stel je laat proefpersonen naar een tekening kijken waarop twee objecten te zien zijn, een groen en een rood object. De opdracht luidt om steeds het groene object te benoemen. Het blijkt nu dat proefpersonen er minder lang over doen om 'bed' te zeggen als naast het groene bed een rode 'banaan' te zien is, dan als er een rode 'appel' te zien is. Omdat je – dit gaat onbewust – ook de vorm 'banaan' een beetje activeert en 'bed' en 'banaan' qua vorm een klein beetje overlappen (beide beginnend met een 'b') wordt de beginklank 'b' van twee kanten geactiveerd en kan daardoor sneller worden uitgesproken. Dit kan in principe niet binnen het seriële model, want dan is op het hoogste niveau gekozen voor 'bed' en dus verwacht je niet dat de vorm van het andere woord nog van invloed is.

Een voorbeeld van interactieve spraakplanning treffen we bijvoorbeeld aan bij spreekfouten. Stel dat je in de allerlaatste fase een verkeerde klank ophaalt en in plaats van 'bed' zeg je net iets anders. Statistisch zou je verwachten dat mensen dan veel vaker een niet bestaand woord zouden uitspreken, bijvoorbeeld 'ted', maar in de praktijk blijkt juist het omgekeerde, men spreekt vrijwel altijd bestaande woorden uit, bijvoorbeeld 'pet', bij dit soort versprekingen. Dit suggereert dat de klanken van 'bed' invloed hebben uitgeoefend – interactie – naar je mentale woordenboek, dat eerder in de keten zit.

In mijn eigen recent onderzoek is er ook aanwijzing voor een cascaderend proces. Maar voor alsnog is de evidentie voor of tegen een van de drie voorgestelde mechanismen, namelijk serieel, cascaderend of interactief, niet volledig waterdicht. In de volgende jaren zal men zien of de evidentie voor cascaderende verwerking verder kan worden ondersteund door meer empirisch bewijs.

Niels Schiller
Psycho- en neurolinguïst
Leiden Institute for Brain and Cognition
Universiteit Leiden