Met een hoorn die tot wel drie meter lang kan worden en het vermogen om ruim 25 minuten lang op 1800 meter diepte te zwemmen heeft de narwal al heel wat bijzondere kenmerken. Nu hebben Deense wetenschappers nog iets eigenaardigs aan het dier ontdekt. Het genoom van de narwal blijkt ontzettend weinig variatie te bevatten, terwijl de totale populatie relatief groot is.

Over het algemeen wordt aangenomen dat weinig genetische variatie een teken is dat het slecht gaat met een soort. Bovendien zou een soort met weinig genetische variatie zich niet goed kunnen aanpassen aan veranderende leefomstandigheden.

Nieuwe technologie onthult het verborgen leven van dinosauriërs
LEES OOK

Nieuwe technologie onthult het verborgen leven van dinosauriërs

Van migrerende planteneters tot toegewijde ouders: paleontologen ontrafelen stukje bij beetje het gedrag van dinosauriërs.

Het aantal narwallen is de afgelopen jaren echter toegenomen. Met een geschatte populatie van 170.000 is zelfs het dreigingsniveau door de IUCN red list onlangs aangepast van ‘Near threatened’ naar ‘Least Concern’.

Variatie

De onderzoekers brachten de complete genetische samenstelling van de narwal in kaart. Op basis van dat genoom schatten ze hoe vaak verschillende versies van een gen voorkomen. Op die manier konden ze zien hoeveel genetische variatie er is in de totale narwalpopulatie. In tegenstelling tot de genomen van andere arctische zoogdieren bleek het genoom van de narwal erg weinig genetische variatie te bevatten.

Dit is in strijd met de heersende opvatting dat genetische variatie direct proportioneel is aan de grootte van een populatie, oftewel dat de genetische variatie groot is als een populatie groot is. De studie, onlangs gepubliceerd in iScience, laat zien dat dit in ieder geval voor narwallen niet opgaat. De genetische variatie is in deze soort namelijk erg klein, terwijl de populatie juist groot is.

IJstijd

Mogelijke verklaringen voor een lage genetische variatie zijn inteelt of een bottleneck. Bij dat tweede is de grootte van een populatie snel afgenomen door bijvoorbeeld een dodelijke ziekte. Er is dan slechts een klein deel van de oorspronkelijke populatie over – met daarin weinig genetische variatie – die de populatie weer kan opbouwen.

Bij narwallen lijkt er van die twee scenario’s echter geen sprake te zijn. De onderzoekers vermoeden dat de grote populatie narwallen het gevolg is van een relatief recente groei sinds de laatste kleine ijstijd, zo’n 115.000 jaar geleden. Die ijstijd zou gezorgd hebben voor gunstige leefomstandigheden die de populatie in staat stelde om snel uit te breiden – ondanks de lage genetische variatie.

Geen garantie

Het gaat dus goed met de narwal. Voorlopig, want – zo waarschuwen de onderzoekers – het feit dat het nu goed gaat, betekent niet dat dat in de toekomst ook zo zal zijn. Juist hun beperkte genetische variatie maakt het wellicht moeilijk voor narwallen om zich aan te passen aan toekomstige veranderingen in hun leefomgeving. Met het oog op de aanstaande klimaatopwarming, die het arctische gebied hard zal treffen, is deze groep dieren daardoor misschien wel extra kwetsbaar.