Het klinkt als een cross-over tussen Spider-Man en Asterix: in Duitsland lopen radioactieve everzwijnen rond. Nu blijkt dat kernwapentests uit de Koude Oorlog hier verrassend veel aan hebben bijgedragen.
In de Duitse deelstaat Beieren lopen wilde zwijnen rond met grote hoeveelheden radioactieve stoffen in hun lijf. Tot dusver dachten wetenschappers dat dit spul vooral afkomstig was van de Tsjernobyl-ramp in het huidige Oekraïne uit 1986. Nu heeft een Duits-Oostenrijks team van onderzoekers echter ontdekt dat de radioactiviteit voor een groot deel voortkomt uit kernproeven die al veel eerder hebben plaatsgevonden.
De wilde zwijnen, ook wel everzwijnen genoemd, dragen veel radioactief cesium met zich mee. Daardoor is hun vlees vaak niet eetbaar. Sommige beesten bevatten zelfs zo veel van dit cesium dat het hun eigen gezondheid kan schaden. Het is niet bekend of de toverdrank waarin Obelix als kind gevallen is, tegen deze schade beschermt.
Ieder mens een persoonlijk dieet
Gezondheidseconoom Milanne Galekop onderzocht gepersonaliseerde diëten. Zijn die echt de moeite en de kosten waard?
In 1986 ontplofte een reactor van de kerncentrale bij de Oekraïense stad Tsjernobyl. Bij die kernramp kwam veel radioactief cesium vrij. Tot dusver namen wetenschappers aan dat de Beierse zwijnen, die pakweg 1300 kilometer verderop leven, vooral hierdoor zijn aangetast.
Radioactief cesium is echter ook wereldwijd in de atmosfeer terechtgekomen bij bepaalde kernwapentests. Die vonden plaats van halverwege de twintigste eeuw tot 1980.
Verhouding
Onderzoekers van de universiteiten van Hannover en Wenen waren benieuwd in hoeverre deze kernproeven aan de radioactiviteit van de zwijnen hebben bijgedragen. Ze onderzochten het vlees van 48 Beierse zwijnen. 42 daarvan bleken meer radioactief cesium te bevatten dan voor Duitse etenswaren is toegestaan.
De onderzoekers maten de verhouding tussen twee isotopen van cesium: cesium-135 en cesium-137. Dat zijn twee radioactieve varianten van het element die elk een andere hoeveelheid neutronen in de kern hebben. Bij een kernwapentest komt relatief meer cesium-135 vrij dan bij een ontploffing van een kernreactor. Daardoor geeft de verhouding tussen deze twee isotopen weer in hoeverre beide bronnen aan het totaal hebben bijgedragen.
De oude kernproeven blijken nog altijd verrassend veel invloed te hebben. In het vlees dat de Duitse richtlijnen oversteeg, was 10 tot 68 procent van het radioactieve cesium terug te leiden tot kernproeven. In sommige gevallen droegen die kernwapentests uit de Koude Oorlog dus meer bij aan de vervuiling dan de kernramp van Tsjernobyl. Een kwart van het onderzochte vlees was zelfs als je de Tsjernobyl-bijdrage wegdenkt, te radioactief om te eten.
Verdringen
Volgens de onderzoekers laat dit zien dat kernproeven een onderschatte bron zijn van radioactief cesium. Ze wijzen erop dat toekomstig gebruik van kernwapens, bijvoorbeeld in de oorlog tussen Rusland en Oekraïne, decennialang grote gevolgen zal hebben voor het milieu.
De huidige hoeveelheid radioactief materiaal in de zwijnen kan voordelig uitpakken voor de zwijnen. Wanneer het vlees van de everzwijnen niet meer kan worden gegeten, zal de jacht op de beesten stoppen. In dat geval kunnen de zwijnenpopulaties zich wel ongehinderd uitbreiden en kunnen ze bepaalde planten en dieren in de omgeving verdringen.
Wildezwijnenparadox
Eén raadsel is na het onderzoek nog altijd niet opgehelderd. In tegenstelling tot andere dieren in Beieren is de hoeveelheid radioactief cesium in wilde zwijnen de afgelopen decennia nauwelijks afgenomen. Dit staat bekend als de ‘wildezwijnenparadox’.
Wetenschappers vermoeden dat dit komt doordat de zwijnen truffels eten. Die truffels groeien onder de grond. Door ze op te graven, brengen de zwijnen het radioactieve cesium dat de bodem in is gezakt weer terug naar boven. Vervolgens hoopt het zich op in hun lijf.
Om dit truffelvermoeden te bevestigen, zullen wetenschappers de radioactieve zwijnen aan meer diepgravend onderzoek moeten onderwerpen.