De Apollo-astronauten hebben zich er iets te gemakkelijk van afgemaakt. Om een goed beeld te krijgen van de geschiedenis van de maan, hadden ze stenen uit diepere lagen moeten opgraven. Deze conclusie kan gevolgen hebben voor theorieën over het ontstaan van het leven op aarde.
Wanneer een meteoriet op de maan of een planeet te pletter stort, verdampt een deel van het oppervlak. Dat leidt tot een fontein van stukjes gesmolten stof en steen. Terwijl die stukjes door de lucht vliegen, koelen sommige ervan af tot kleine kraaltjes. Deze ‘glazen inslagbolletjes’ komen weer op de grond terecht. Als je ze later opgraaft, kun je uit hun samenstelling achterhalen wanneer de inslag plaatsvond.
Deze glazen kraaltjes zijn terug te vinden in de maanstenen die bij de Apollo-missies van NASA zijn meegenomen. Onderzoekers ontdekten eerder dat van die kraaltjes er evenveel uit de afgelopen 500 miljoen jaar komen als uit de volledige 4 miljard jaar daarvoor. Er waren dus veel meer jonge glasbolletjes dan ze hadden verwacht. Daaruit concludeerden ze dat er op de maan in de afgelopen 500 miljoen jaar veel meer meteorietinslagen waren dan in de rest van zijn geschiedenis.
‘Als we iets buitenaards ontmoeten, dan is het een machine’
Oude sterren en pril leven – dat zijn de onderwerpen waar het hart van sterrenkundige Leen Decin harder van gaat kloppen.
Oppervlakkige monsters
Nu hebben onderzoekers van de Purdue University in de VS het meest gedetailleerde computermodel ooit gemaakt van hoe deze bolletjes ontstaan. Daarmee controleerden ze de conclusie over de vele recente meteorietinslagen. Het resultaat is gepubliceerd in vakblad Geophysical Research Letters.
De onderzoekers simuleerden de verdeling van de kraaltjes op plekken die vergelijkbaar zijn met de plekken die de Apollo-astronauten hebben bezocht. Wanneer ze de inslagfrequentie in de afgelopen 3 miljard jaar gelijk hielden, bleek de bovenste 10 centimeter van de grond relatief veel jonge kraaltjes te bevatten. Verder naar beneden lagen de hoeveelheden jonge en oude kraaltjes dichter bij elkaar.
Dat betekent dat de inslagfrequentie op de maan de afgelopen 3 miljard jaar mogelijk helemaal niet zoveel is veranderd. Onze monsters zijn simpelweg oppervlakkig, waardoor ze bewijs lijken te vormen voor een groter aantal recente inslagen.
Met andere woorden: de Apollo-astronauten hadden wat dieper moeten graven om een volledig beeld te krijgen van de geschiedenis van de maan. ‘Ze hadden alleen maar een kleine hark waarmee ze een paar centimeter diep konden graven’, zegt onderzoeksleider David Minton. ‘We zouden een blok van minstens een meter hoog moeten uitgraven om de ware inslagfrequentie te achterhalen.’
Complex leven
De geschiedenis van inslagen op de maan geeft aanwijzingen over hoeveel meteorietinslagen de aarde in het verleden heeft meegemaakt. Op de aarde zelf is dat moeilijk te zien, omdat de meeste inslagsporen hier door geologische activiteit worden uitgewist. Op de maan is er niet zo veel geologische activiteit. ‘De maan koestert zijn geschiedenis veel beter dan de aarde’, zegt Paul Renne van het Berkeley Geochronology Center in de VS.
Als de maan rond 500 miljoen jaar geleden meer inslagen ging ondervinden, gold dat ook voor de aarde. In diezelfde periode maakte het leven op aarde een belangrijke ontwikkeling door. Er was een drastische toename aan complexe levensvormen – de zogeheten Cambrische explosie.
Het is niet helemaal duidelijk wat de oorzaak was van die ontwikkeling. Sommige onderzoekers denken dat de toename aan meteorietinslagen op een of andere manier de toename aan complex leven heeft gestimuleerd. Maar als die toename aan inslagen nooit heeft plaatsgevonden, moeten we volgens Renne op zoek naar andere verklaringen.