Hoe komen wetenschappers tot dat ene inzicht dat het verloop van hun carrière bepaalt? Daarover vertellen ze in de rubriek Eureka, elk weekend in het AD, verzorgd door de redactie van New Scientist. Deze keer: Cees Vervoorn, chief science officer bij Kenniscentrum Sport & Bewegen.
‘Het grootste inzicht in mijn carrière kreeg ik tussen 1988 en 1992 toen ik naast mijn promotie ook zwemtrainer van een aantal Olympische medaillekandidaten was. In mijn proefschrift wilde ik de vraag beantwoorden welk mechanisme ervoor zorgt dat een sporter zodanig ontregeld wordt dat hij niet meer belastbaar is, en in sommige gevallen zelfs moet stoppen.
Heel lang heerste de gedachte dat er sprake van overtraining was als het systeem stelselmatig te veel werd belast door te hard te trainen. Vergelijk het lichaam met een elastiekje. Als je het heel lang uitrekt, gaat het niet meer terug. In mijn onderzoek had ik zes jongens tot mijn beschikking, zonder sportachtergrond, en hen heb ik zes weken lang heel zwaar belast op een fietsergometer. Ze moesten zes uur fietsen per dag. Na afloop kwamen ze echt meer dood dan levend van de fiets af. We monitorden hen, namen bloed af en om de week deden we een provocatietest om te kijken hoeveel rek er nog in de systeem zat. Wat bleek? Niets ontregelde bij die jongens wat zou moeten duiden op overtraining of overbelasting. Ze zagen er wel uit als lijken, maar het lichaam kon zich er blijkbaar op aanpassen.
‘Bij mannen ruikt het meer naar kaas, bij vrouwen naar ui’: verrassende verhalen over microben
Ze zitten op je neus, op je bord, in je darmen, onder je voeten. Te klein om met het blote oog te zien, met oneindig veel en ...
Zo kwam ik erachter dat het bij overtraining om meer gaat dan alleen hard trainen. Het komt voort uit de context waarin de sporter zijn leven leidt. Als jij eindexamen Gymnasium moet doen en tegelijkertijd train je voor de Olympische Spelen, dan kan je door mentale en fysieke overbelasting uit de bocht vliegen. Het gaat dus om de combinatie. De les is: smeer de trainingen uit zodanig dat de belasting en de belastbaarheid van de sporter beter in evenwicht zijn.’