PSST, HEEFT U HET al gehoord? 75 Procent van de tijd zijn we bezig met roddelen, zo stond onlangs te lezen op de billboards van maandblad Quest. Driekwart van de tijd bent u aan het konkelfoezen over anderen!
Zóveel? Ik kon het nauwelijks geloven. Maar in Quest staat het echt, opgetekend uit de mond van hoogleraar sociale psychologie Gerben van Kleef: ‘Volgens verschillende onderzoeken spenderen we liefst 65 tot zelfs 90 procent van onze dagelijkse gesprekken aan roddelen.’
In het blad Gezond.nu noemde Van Kleefs collega Bianca Beersma diezelfde cijfers vorig jaar ook al. En jawel, ook in de vakliteratuur voeren Van Kleef en Beersma de cijfers op. ‘Onderzoekers hebben geschat dat mensen tussen de 65 procent en 80 tot 90 procent van hun dagelijkse conversaties roddelend doorbrengen’, schreven ze een halfjaar geleden in Journal of Applied Social Psychology. Zie je nou wel, het is bewezen!
‘Als we iets buitenaards ontmoeten, dan is het een machine’
Oude sterren en pril leven – dat zijn de onderwerpen waar het hart van sterrenkundige Leen Decin harder van gaat kloppen.
Dagboekje
Wacht: even roddelen hoor. Sociale psychologie, dat is dat vak dat voor 56,7 procent aan elkaar hangt van kroegfeitjes en effectjes die zo zwak zijn dat ze bij heronderzoek onvindbaar blijken. Maar dat heeft u niet van mij. Hoe zit het met die 65 tot 90 procent?
Eens even zoeken in de vakliteratuur. De 65 procent blijkt terug te gaan op een onderzoek dat de Britse psychologen Robin Dunbar, Anna Marriott en N.D.C. Duncan in 1997 publiceerden in het vakblad Human Nature (PDF). De 90 procent komt uit een andere studie, die de eveneens Britse onderzoeker Nick Emler in 1994 optekende in een boek.
Het zijn de leukere experimenten. Dunbar en collega’s gingen ertoe over om gesprekken af te luisteren, om te weten waarover men het zoal heeft. Conclusie: mannen praten 55,0 procent en vrouwen 66,7 procent van de meetmomenten over ‘sociaal relevante onderwerpen (relaties en ervaringen).’
Nick Emler op zijn beurt liet mensen in een dagboekje bijhouden waarover ze praatten. ‘Het was helder dat de meeste informatie die werd uitgeruild over mensen ging’, mailt Emler desgevraagd. ‘Inderdaad tussen de 80 en 90 procent.’
Leuk allemaal: het is alleen niet wat u en ik verstaan onder roddelen. Bij roddelen gaat het immers over andere mensen, die er zelf niet bij zijn. En het gesprek moet ‘evaluerend’ van aard zijn: heb je al gehoord van Marietje?
De Britten turfden echter álles wat op de een of andere manier over mensen ging – ook wat de sprekers over zichzelf en elkaar zeiden. Als ik u vertel dat ik een beetje kiespijn heb, of u zegt mij wat u gisteravond heeft gedaan: het telt allemaal mee.
Bizar
Emler weet dat ook wel. ‘Het was nooit mijn doel om geroddel te bestuderen. Het fenomeen waarin ik geïnteresseerd was, is de uitruil van sociale informatie’, legt hij uit. ‘Een hoop daarvan gaat over derden. Het woord ‘roddelen’ impliceert vanouds allerlei andere dingen.’
Goed, maar hoeveel roddelen we dan wél? Wie de cijfers van Dunbar nakijkt, ziet dat het in de afgeluisterde gesprekken ongeveer een kwart van de keren ging over mensen die er niet bij waren. Emler kwam uit op hetzelfde getal; een andere studie kwam uit op 14 procent. Dat zijn nog altijd boeiend hoge cijfers, maar wel veel minder dan psychologen elkaar al jaren napraten.
Eigenlijk ontbreken betrouwbare cijfers over roddelen, erkent Emler. ‘Goed, hard bewijs voor het fenomeen is nog altijd slechts beperkt aanwezig. Het eerlijke antwoord is dat we het niet precies weten.’
Behalve natuurlijk sociaal-psychologen als Van Kleef en Beersma, en de leuke-feitjes-opzeggers van Quest. Die roddelen wat af, met elkaar. Gemakkelijk 75 procent van de tijd, als het niet meer is.