In 2008 beweerden Amerikaanse onderzoekers dat aanhangers van een rechtse ideologie lichamelijk anders op dreiging reageren dan aanhangers van een linkse. Universitair docent politieke communicatie Bert Bakker van de Universiteit van Amsterdam herhaalde het onderzoek samen met enkele collega’s. Zij vonden er geen enkel bewijs voor.
Wat hebben de onderzoekers in 2008 onderzocht en wat was hun belangrijkste conclusie?
‘De studie onderzocht of verschillen in fysiologische reactie op dreiging samenhing met politieke ideologie. Dat deden ze door te meten hoeveel zweet de handen van proefpersonen afgaven in reactie op dreigende plaatjes, zoals een wond waar maden in zitten. Daarbij hadden conservatieve mensen, dus mensen die er rechtsere standpunten op nahielden op het gebied van immigratie, abortus en homorechten, een sterkere fysiologische reactie dan linkse, progressieve mensen. De studie was baanbrekend omdat het liet zien dat er een fysiologische opwinding is die te meten is, en dat die mate van opwinding samenhangt met de ideologie. Dat zorgde ervoor dat de studie een grote impact had.’
Want dat suggereert dat er een psychologische basis is voor politieke overtuiging?
‘Het is in elk geval niet alleen context. De studie had maatschappelijk een grote impact. Er wordt veel gesproken over de polarisatie in de maatschappij en als linkse en rechtse mensen ook echt fysiologisch van elkaar verschillen, schetst dat een donker beeld over hoe we moeten denken over polarisatie. Mensen zijn dan echt fundamenteel verschillend. Als dat zo is, rijst de vraag of we dan ooit mensen aan verschillende uitersten van het politieke spectrum bij elkaar kunnen brengen.’
De nachthemel wordt een knipperende kermis
Columnist Ans Hekkenberg schilt een appeltje met bedrijven die lomp omspringen met de nachthemel.
Dus de stemmers op Baudet en de stemmers op Klaver zijn dan niet met elkaar te verenigen?
‘Dat is een conclusie die je uit die studie zou kunnen trekken. Ik was gefascineerd door dat werk. Toen ik ging promoveren, was die studie een belangrijke inspiratie om onderzoek te doen naar die psychologische aspecten die ervoor zorgen dat mensen ideologisch van elkaar verschillen.’
Wat was de reden om de studie te herhalen?
‘Toen ik als postdoc-onderzoeker aan de Universiteit an Amsterdam ging werken, deed ik een onderzoek waarbij we fysiologische reacties maten in reactie op ideologische retoriek. Om de apparatuur in te stellen, lieten we ook altijd dreigende plaatjes zien.
In 2018 ging ik naar de Verenigde Staten en daar kwam ik in contact met een professor die hetzelfde had gedaan. We zijn toen gaan kijken of we de samenhang tussen ideologie en mate van fysiologische reactie ook in onze meetgegevens zagen, maar we vonden helemaal geen verband. Dat was vreemd want, we hadden met 80 proefpersonen in Nederland en 350 in de Verenigde Staten toch al best wat meetgegevens. In de originele studie waren slechts 46 proefpersonen gebruikt.
Een mogelijke verklaring was dat de afbeeldingen die wij gebruikten, verschilden van die in de originele studie. We hebben de auteurs daarop om de originele plaatjes gevraagd en vervolgens zo exact mogelijk het experiment herhaald met 202 proefpersonen. Toen we de meetgegevens analyseerden, kregen we eigenlijk hetzelfde resultaat: dat er géén significant verschil is tussen links en rechts in fysiologische reactie op dreiging.’
Heeft u een verklaring voor het feit dat jullie tegenstrijdige resultaten vonden?
‘We hebben veel verklaringen getest. We hebben gekeken of mensen met meer aandacht voor politiek hun mate van dreiging koppelen aan ideologie, of dat etnische verschillen een rol spelen/ Daar vonden we allemaal geen bewijs voor. Onze alternatieve verklaring is dat het originele idee niet klopt.
Dat wil niet zeggen dat de psychologie niet relevant is voor ideologie, maar we vinden er geen bewijs voor dat een onderliggende, fysiologische dreigingsgevoeligheid is die maakt dat mensen van elkaar verschillen. Iemand die bijvoorbeeld bang is voor spinnen, is niet automatisch ook bang voor slangen, en zal dus anders reageren op een slang. Als die dreigingsgevoeligheid voor slangen er niet is, kan de mate waarin je op dreiging reageert ook niet samenhangen met je ideologie.
Dat eerste idee heeft ons mogelijk op het verkeerde been gezet. We moeten het dus loslaten. Dat is ook het belang van replicatiestudies: dat we niet altijd voortbouwen op een idee en dat voor waarheid aannemen, maar dat we de bouwstenen van wat we als kennis zien ook goed testen.’
Wat waren de reacties op jullie bevindingen vanuit het onderzoeksveld?
‘De auteurs van het originele paper waren niet heel blij. Ze hadden natuurlijk liever gezien dat het idee dat in Science is gepubliceerd wel te repliceren was. Maar de auteurs waren tegelijkertijd wel erg behulpzaam. Ze echt hebben laten zien hoe het moet in de wetenschap. Als je eigen studie niet repliceert, kun je heel verdedigend en negatief worden. Deze onderzoekers hebben het omgekeerde gedaan. Ze hebben ons geholpen, met ons meegedacht en zijn niet in de loopgraven gaan zitten.
De reacties uit het veld zijn verder over het algemeen positief. We horen dat het goed is dat we dit gedaan hebben. Het helpt het debat te voeren over waar die ideologische verschillen vandaan komen, en wat de rol van psychologische processen precies is. Dat gaat niet met één onderzoeksartikel opgelost worden, maar we dragen er op deze manier wel aan bij.’
Kijkt u nu ook kritischer naar andere studies?
‘Als ik nu een nieuw onderzoek lees, vraag ik me wel vaker af of die studie ook repliceert. Dat maakt me als onderzoeker scherper. Als ik met de blik van nu kijk naar de studie die we hebben geprobeerd te repliceren, zou ik sceptischer zijn. Omdat ik toch als startpunt geloofde in de bevinding. Deze studie heeft dus veranderd hoe ik over mijn werk nadenk, dat is echt leuk.’
Zouden er meer replicatiestudies moeten komen?
‘Ik denk dat het goed is kritisch te zijn op de kennis die we hebben en te kijken wat nou eigenlijk het bewijs is voor de claims die we maken. Het repliceren van studies is nog niet zo standaard in de wetenschap. Het kost best wat tijd en instanties en veel vooraanstaande tijdschriften hebben minder aandacht voor het feit dat je iets gerepliceerd hebt.
De opvatting is toch vaak dat je geen eigen origineel idee hebt: je hebt gewoon nagedaan wat een ander heeft gedaan. Maar vooruitgang in de wetenschap komt niet alleen van het constant testen van nieuwe ideeën, maar juist ook van het goed testen van bestaande ideeën. Dat betekent dus ook dat we er soms achter komen dat sommige ideeën misschien niet zo solide, makkelijk en universeel zijn als we dachten.’
Dit artikel verscheen eerder in Het Parool.