Hoe komen wetenschappers tot dat ene inzicht dat het verloop van hun carrière bepaalt? Daarover vertellen ze in de rubriek Eureka, elk weekend in het AD, verzorgd door de redactie van New Scientist. Deze keer: Leo Lucassen, directeur van Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam. 

‘Interesse voor geschiedenis is er bij mij met de paplepel ingegoten. Mijn vader stond voor de klas, was amateurhistoricus, en schreef stukken voor de plaatselijke krant. Ons huis stond ook vol met boeken over de Tweede Wereldoorlog.

Geschiedenis is voor mij een sociale wetenschap waar je op zoek bent naar mechanismes, en waarbij er een gigantisch tijdslaboratorium tot je beschikking staat. Als je systematisch genoeg werkt, kun je grotere lijnen op het spoor komen. 

Wat is het geheim achter het succes van de wereldtop? ‘Luie toppers bestaan niet in het zwemmen’
LEES OOK

Wat is het geheim achter het succes van de wereldtop? ‘Luie toppers bestaan niet in het zwemmen’

Bewegingswetenschapper Aylin Post volgde vijf jaar lang zwemtalenten op weg naar de top. Ze analyseerde miljoenen zwemtijden ...

Leo Lucassen

Zelf ben ik vooral geïnteresseerd in langeretermijnontwikkelingen die aansluiten bij hedendaagse vragen, bijvoorbeeld over sociale cohesie en immigratie. Mijn grootste moment van inzicht kreeg ik toen ik mijn boek Migratie als DNA van Amsterdam aan het afronden was. 

Het was geen eurekamoment zittend in een bad zoals Archimedes ooit had, maar gebeurde na een lange periode van lezen, schrijven, analyseren, nadenken en verbanden leggen. Net voor het boek naar drukker ging, herlas ik het en toen viel bij mij het kwartje.

Ik zag in dat er veel meer structurele overeenkomsten in integratieprocessen zijn tussen vroeger -zeg de 17e eeuw- en het heden. Sinds de zestiende eeuw vestigden zich in Amsterdam jaarlijks duizenden nieuwkomers, en tegelijkertijd verlieten velen de stad. Dat gebeurt nu ook. 

Dat voortdurend in- en uitademen kan, zowel vroeger als nu, kan tot spanningen leiden. Vergelijk bijvoorbeeld de positie van kinderen van Marokkaanse Amsterdammers met die van de Asjkenazische Joden in de zeventiende eeuw.

De Marokkaanse kinderen zijn een stuk beter af, onder meer omdat ze sprongen maken op de sociale ladder, en toegang hebben tot hoger onderwijs. Veel mensen denken dat wat er in hun tijd speelt nieuw is, maar dat is niet zo. Deze situatie is veel minder uniek dan het lijkt.’