Hoe komen wetenschappers tot dat ene inzicht dat het verloop van hun carrière bepaalt? Daarover vertellen ze in de rubriek Eureka, elk weekend in het AD, verzorgd door de redactie van New Scientist. Deze keer Minke van de Kamp, die onlangs als bewegingswetenschapper promoveerde bij de Vrije Universiteit Amsterdam.

‘Posttraumatische stressstoornis (PTSS) is een psychische aandoening die kan ontstaan na een traumatische gebeurtenis. Kernsymptomen van PTSS zijn flashbacks, nachtmerries, vermijding van prikkels die aan het trauma doen denken, ontregeling van het stresssysteem in zowel lichaam als brein, verhoogde waakzaamheid en schrikachtigheid. Ongeveer 80% van de Nederlanders krijgt in het leven te maken met een traumatische ervaring, en een deel daarvan ontwikkelt PTSS.

Tijdens mijn opleiding maakte ik voor het eerst kennis met psychomotorische therapie, een behandelvorm voor mensen met psychische problematiek waarbij lichaamsbeleving centraal staat. Op dit thema ben ik uiteindelijk gepromoveerd, wat me tot een belangrijk inzicht bracht.

Ozempic: van kilokiller naar levenselixer?
LEES OOK

Ozempic: van kilokiller naar levenselixer?

Volgens onderzoeken helpt Ozempic behalve bij diabetes en obesitas ook bij astma, alzheimer, alcoholisme en angststoornissen. Hoe zit dat?

Portretfoto
Minke van de Kamp.

Bij PTSS zijn stressreacties diep in het lichaam verankerd. Tijdens mijn werk als therapeut met patiënten die aan deze stoornis lijden, merkte ik dat het betrekken van het lichaam in de behandeling effectief kan zijn. Door actief met het lichaam te werken, krijgen patiënten meer grip op hun symptomen.

Hoewel medicatie en gedragstherapie soms effectief zijn, wilde ik onderzoeken of lichaamsbeweging mensen met PTSS verder kon helpen. Dit heb ik op twee manieren aangepakt. Enerzijds diagnostisch: ik observeerde mensen terwijl ze bepaalde oefeningen uitvoerden, een waardevolle methode omdat mensen met PTSS vaak moeite hebben om hun ervaringen onder woorden te brengen. Anderzijds deed ik uitgebreid literatuuronderzoek naar alle beschikbare informatie over dit onderwerp. Uiteindelijk bundelde en analyseerde ik deze gegevens. Daaruit bleek dat lichaams- en bewegingsgerichte interventies effectief helpen bij het verminderen van PTSS-symptomen. Ik was heel blij met dit resultaat, omdat de gangbare behandelingen zich voornamelijk richten op gedachten en niet voor iedereen even effectief zijn.

Ik ben ervan overtuigd dat behandelingen beter kunnen. Als klachten zich fysiek manifesteren, moet het lichaam ook betrokken worden bij de therapie. Inmiddels is psychomotorische therapie geïntegreerd in het GGZ-systeem.’