Veel Nederlandse voetbalclubs voeren een lobby tegen kunstgras in de eredivisie. Een van hun argumenten is dat kunstgras thuisspelende ploegen extra voordeel zou geven. Klopt dat?
Volgens Ajacied Dusan Tadic is het een ‘schande voor de eredivisie’. En hij is niet de enige voetballer die er zo over denkt. De aanvoerders van alle achttien eredivisieclubs geven na elke uitwedstrijd het veld waarop ze speelden een cijfer. In het resulterende veldenklassement van afgelopen seizoen bezetten de zes ‘kunstgrasclubs’ de onderste zes plaatsen.
Veel voetbalclubs pleitten in 2018 daarom voor een verbod op kunstgras in de eredivisie. Dat verbod kwam er niet, maar wel werd er besloten clubs die op natuurgras spelen een bonus te geven. Deze natuurgraslobby lijkt effect te hebben. RKC Waalwijk heeft zijn kunstgrasveld deze zomer vervangen, andere clubs willen dat binnen enkele jaren doen. Maar een natuurgrasveld blijft ook met de bonus een stuk duurder dan een kunstgrasveld, zodat er komend seizoen toch weer zes eredivisieploegen op kunstgras spelen.
Onbekende sterrenbeelden aan de hemel
Govert Schilling maakt je wegwijs aan het firmament. In december 2024 werpt hij een blik op onbekende sterrenbeelden.
Een van de bezwaren van andere clubs, is dat deze ploegen een extra thuisvoordeel zouden hebben. Doordat de spelers om de week op kunstgras spelen, zouden ze hier meer aan gewend zijn dan spelers die dat maar een handvol keer per jaar doen. Dat zou met name voor zwakkere teams handig zijn. Als die thuis veel punten halen, hoeven ze niet bang te zijn voor degradatie, ook al zouden ze al hun uitwedstrijden op natuurgras verliezen.
Meer punten thuis
Bestaat dat extra kunstgrasthuisvoordeel, of is het een mythe? In 2014 becijferde het AD dat kunstgrasclubs vergeleken met natuurgrasclubs een groter deel van hun punten thuis halen: 69 procent, terwijl eredivisieclubs gemiddeld 61 procent van hun punten in thuiswedstrijden verzamelen.
Maar in die berekening was niet meegenomen dat het vooral zwakkere ploegen zijn die op kunstgras spelen, en die halen meestal een groter deel van hun punten in thuiswedstrijden. Een kleine club kan namelijk in een heel seizoen bijvoorbeeld twintig punten thuis halen en tien punten uit. Dan haalt die twee keer zoveel punten thuis als uit. Een club als Ajax wint altijd ruimschoots meer dan de helft van zijn uitwedstrijden, wat het onmogelijk maakt om thuis twee keer zoveel punten te halen als uit.
In reactie op het onzinnige AD-artikel liet de KNVB in 2015 statistisch onderzoek verrichten naar de invloed van kunstgras. Daarbij werd via drie factoren gecorrigeerd voor de verschillende sterkte van de clubs: de transferwaarde van de spelers, hun salaris en de Euro Club Index: een ranking van alle Europese voetbalclubs. Na de correctie vonden de onderzoekers geen bewijs dat kunstgras een extra thuisvoordeel oplevert. In vergelijking met teams van dezelfde sterkte die op natuurgras spelen, halen ze evenveel punten en scoren ze nagenoeg evenveel doelpunten.
Vijf punten meer
Kunstgrasmythe ontkracht? Het leek erop. Maar de afgelopen jaren heeft econoom Jan van Ours van de Erasmus Universiteit Rotterdam zelf een ander statististisch onderzoek verricht. Begin 2019 publiceerde hij zijn resultaten in vakblad De Economist. Zijn conclusie: spelen op kunstgras levert eredivisieclubs per thuiswedstrijd gemiddeld 0,32 punten extra op. Met andere woorden: die clubs halen in een seizoen ruim vijf punten meer dan wanneer ze op gras hadden gespeeld. Dat kan makkelijk het verschil betekenen tussen degradatie en handhaving in de eredivisie.
Hoe kan dit onderzoek zo’n andere conclusie opleveren dan het KNVB-onderzoek? Van Ours denkt dat het effect pas duidelijk zichtbaar is nu er meer clubs op kunstgras spelen. Tot het seizoen 2013/2014 speelden er slechts één à twee eredivisieclubs op kunstgras. ‘De laatste seizoenen leveren daardoor veel meer info op’, zegt Van Ours.
Sportsocioloog Thijs Velema van de National Sun Yat-sen University in Taiwan werkte in 2015 mee aan het KNVB-onderzoek. Hij erkent dat het gebrek aan kunstgrasclubs in de oude seizoenen een manco is van dat onderzoek. Volgens hem is dat echter niet de oorzaak van het verschil in conclusies van de twee studies. Die oorzaak zoekt Velema in het verschil in methodiek.
Netter of niet zuiver?
Van Ours voerde geen sterktecorrectie uit zoals de KNVB. In plaats daarvan vergeleek hij ‘wedstrijdparen’ tussen clubs die op dezelfde ondergrond spelen en clubs met verschillende ondergrond. Oftewel: Van Ours keek per seizoen naar de uitkomsten van wedstrijden zoals Ajax – Heracles en Heracles – Ajax (verschillende ondergrond) en vergeleek die met de uitkomsten van wedstrijden zoals AZ – Heerenveen en Heerenveen – AZ (dezelfde ondergrond). Doordat hij alles per wedstrijdpaar bekeek, hoefde hij er geen rekening mee te houden dat kleinere clubs over een heel seizoen genomen thuis en uit andere puntenaantallen halen dan grotere clubs.
Stel bijvoorbeeld dat Ajax thuis met 3-0 van Heracles wint en uit met 1-1 gelijkspeelt. AZ wint twee keer van Heerenveen: thuis met 2-0 en uit met 1-2. Dan kun je zeggen dat Heracles een groter thuisvoordeel had dan Heerenveen. De thuiswedstrijd leverde ze immers een punt meer op dan de uitwedstrijd, terwijl Heerenveen alleen maar een doelpunt extra scoorde.
In dit voorbeeld kun je dat extra thuisvoordeel natuurlijk nog niet koppelen aan het kunstgras. Natuurgrasclub Ajax heeft immers een nog groter thuisvoordeel: drie punten in plaats van één. Maar door alle wedstrijdparen in meerdere seizoenen op deze manier te analyseren, kun je het gemiddelde thuisvoordeel voor alle clubs berekenen. Zo achterhaalde Van Ours dat kunstgrasclubs over het algemeen wel een extra thuisvoordeel hebben ten opzichte van natuurgrasclubs.
Volgens Velema is deze methode echter niet helemaal zuiver. ‘Je neemt aan dat Ajax en Heracles twee keer in een seizoen eigenlijk dezelfde wedstrijd spelen, één keer op natuurgras en één keer op kunstgras. Maar die wedstrijden zijn niet gelijk. Ik kan me voorstellen dat Heracles bijvoorbeeld uit andere spelers opstelt en een heel andere tactiek hanteert dan thuis’, zegt Velema.
Van Ours stelt dat dergelijke verschillen in speelstijl in zijn onderzoek onder het ‘gewone’ thuisvoordeel vallen, en niet onder het extra thuisvoordeel van kunstgras. ‘Het is inderdaad een aanname dat je uit- en thuiswedstrijden tegen elkaar kunt wegstrepen’, zegt hij. ‘Maar de KNVB verricht soortgelijke aannames door de financiële situatie van een club te koppelen aan de sterkte. Ik vind mijn methode iets netter, doordat die minder van dat soort veronderstellingen bevat.’
Balstuit
Voor Velema is het resultaat van Van Ours geen reden om te twijfelen aan zijn eigen conclusie. Hij wijst op een tweede KNVB-onderzoek, waarbij de speelstijl op kunstgras werd vergeleken met die op natuurgras. ‘Het aantal passes, overtredingen, tackles… heel veel dingen werden bekeken’, zegt hij. ‘Daar zat niet echt een verschil tussen. Als de speelstijl niet anders is, waarom zou kunstgras dan voordeel bieden?’
Daarnaast noemt Velema veldentests waarbij bijvoorbeeld de hoogte van de balstuit is onderzocht. ‘Spelers zeggen vaak dat kunstgras echt anders is. Maar bij dat soort tests zie je dat ook natuurgrasvelden van elkaar verschillen. Het verschil tussen kunstgras en natuurgras lijkt niet groter dan de standaardspreiding tussen natuurgrasvelden.’
Van Ours zou dit soort experimenten nog weleens herhaald willen zien. ‘Tegenwoordig kunnen ze spelpatronen nog fijnmaziger meten. Het zou best kunnen dat er toch een net iets andere baldynamiek is op kunstgras. Ik denk dat het helpt als je daar ervaring mee hebt’, zegt hij.
Kamp kunstgras
Een andere mogelijke verklaring die vaak wordt genoemd, is dat het spelen op kunstgras blessures veroorzaakt bij spelers die daar niet aan gewend zijn. Uit het KNVB-onderzoek bleek echter dat spelers op kunstgras even vaak blessures oplopen als op natuurgras. Van Ours: ‘Het kan ook in de hoofden van de spelers zitten. Als ze alleen maar denken dat er een groter blessurerisico is, kan dat effect hebben.’
Al met al acht Velema het niet nodig om het kunstgrasonderzoek voort te zetten. ‘Onze studie toonde geen verschil, evenals de mechanische tests en het blessureonderzoek. Als wetenschapper wil je natuurlijk altijd meer data, maar het zou me verbazen als daaruit toch een verschil volgt.’
De hele discussie is Velema dan ook zat. ‘Het is heel erg gepolariseerd geraakt: je bent voor of tegen kunstgras. Mensen plaatsen mij in kamp kunstgras, maar ik ben helemaal niet pro-kunstgras. Ik snap alleen niet waarom clubs zeggen: kunstgras is slecht. Van wat ik ervan gezien heb, is het niet zo’n grote factor. Maar misschien hebben zij andere gegevens.’
Ook Van Ours ziet graag dat er een einde komt aan de discussie, maar dan op een heel andere manier. ‘Waarom zouden niet alle clubs op mooi natuurgras spelen? Het is hier geen Siberië, je hoeft niet bang te zijn dat velden bevriezen. De KNVB hoeft alleen maar een paar miljoen uit te geven om clubs te ondersteunen bij het onderhoud. Dan ben je van al het gezeur af.’