Hoe komen wetenschappers tot dat ene inzicht dat het verloop van hun carrière bepaalt? Daarover vertellen ze in de rubriek Eureka, elk weekend in het AD, verzorgd door de redactie van New Scientist. Deze week: Jet Bussemaker, oud-minister en hoogleraar beleid, wetenschap en maatschappelijke impact bij de Universiteit Leiden.
‘Naast politiek is mijn hele leven altijd verbonden geweest met wetenschap. Ik ben als wetenschapper begonnen, ik ben gepromoveerd en ik heb als postdoc gewerkt. Ik was staatssecretaris en minister, en tussendoor collegelid bij de Hogeschool van Amsterdam en Universiteit van Amsterdam. Wetenschap zet aan tot nadenken, verwondert en leidt uiteindelijk tot ongekende inzichten, twijfels en vragen.
In 2007 ging ik naar Harvard om onderzoek te doen naar veranderingen in verzorgingsstaten. Daar leerde ik politicoloog Paul Pierson kennen. Zijn werk en visie waren voor mij echt een waar eurekamoment. Pierson is de man die het begrip path dependence – padafhankelijkheid – heeft ontwikkeld, waarbij gebeurtenissen of keuzes uit het verleden van invloed zijn op de loop van latere ontwikkelingen. Het kernidee van path dependence is heel simpel: de mate waarin je nu in staat bent om beleid te veranderen, wordt voor een groot deel bepaald door ontwikkelingen uit het verleden.
Kunnen fagen helpen in de strijd tegen antibioticaresistentie?
Faagtherapie kan de toegenomen antibioticaresistentie het hoofd bieden. Deze kleine virussen kunnen specifieke bacteriën doden.
Dat klinkt als een open deur, maar is een ongekend groot inzicht. Heel veel mensen denken dat beleid verandert omdat de samenleving is veranderd. Pierson heeft mij ervan doordrongen hoe institutionele structuren vast blijven zitten en zichzelf steeds bevestigen. Hij schetst het als een pad dat je afgaat, waarbij de energie die je nodig hebt om daarvan af te wijken, altijd groter is dan gewoon maar rechtdoor te blijven gaan.
Zijn visie heeft mijn ogen geopend en het gaf mijn handvaten om te verklaren waarom veranderingen, ook in beleid, vaak zo langzaam gaan. Later, als minister, heb ik geleerd dat een klein stapje geen mislukking is. En dat het politiek gezien onmogelijk is om grote ambities snel door te voeren.
Ook ik heb stapjes en stappen gezet. Als minister waardeerde ik de wetenschap anders dan kabinet Rutte-1, die het had over kennis, kunde en kassa. Bij mij gingen de gesprekken over zelfstandigheid, verrijking, fundamentele wetenschap en de relatie tussen wetenschap en maatschappij. Veel daarvan kwam in de nationale agenda over de wetenschap.’