Vijfentwintig jaar lag een schat – houten voorwerpen uit een Romeins legerkamp in Velsen – bijna onopgemerkt in depots van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek. Dankzij een nieuw onderzoek is de unieke collectie nu beschreven en toegankelijk.
Velsen, de meeste mensen zullen die naam associëren met de enorme staalfabriek die in deze gemeente staat of met de gelijknamige tunnel onder het Noordzeekanaal. Maar voor archeologen staat Velsen voor een van de belangrijkste en langdurigste opgravingen die sinds de Tweede Wereldoorlog in Nederland hebben plaatsgevonden. Want vlak naast de monding van de tunnel en onder de rook van wat toen nog de Hoogovens heette, hebben archeologen van de Universiteit van Amsterdam en vrijwilligers van de Archeologische Werkgemeenschap Nederland tussen 1972 en 1994 een compleet Romeins fort en de daarbij behorende haveninstallatie blootgelegd: Velsen I.
Van de vele duizenden vondsten die deze opgraving heeft opgeleverd, bestond een belangrijk deel uit hout. Naast hout afkomstig van de op het terrein aanwezige bebouwing of van de steigers en andere havenwerken trof men ook vele honderden houten gebruiksvoorwerpen aan. Dat er op deze plek zoveel relatief goed bewaarde houten voorwerpen zijn teruggevonden, heeft alles te maken met de bodemgesteldheid op deze plek. Hout blijft namelijk alleen lang goed wanneer het in een (vochtige) zuurstofarme omgeving wordt bewaard. En hier bij Velsen lag het eeuwenlang opgeslagen onder een dikke laag klei.
‘Nederland gaat heel anders worden’
Milieuwetenschapper Marjolijn Haasnoot ontwikkelt ingrijpende plannen om Nederland aan te passen aan de gevolgen van klimaatverandering.
Beroemde waterput
Het opgegraven bouwhout bood de archeologen de gelegenheid om uitgebreid dendrochronologisch onderzoek te doen. Dat leverde de volgende gegevens op: de bouw van het fort begon in het jaar 14, het werd in het jaar 28 gedeeltelijk verwoest en daarna voor langere tijd verlaten. Rond 39 werd het weer herbouwd om vrij snel daarna definitief te worden opgeheven (gedeeltelijk zelfs afgebroken).
Al deze jaartallen corresponderen met gegevens die we uit schriftelijke bronnen kennen. Zo is het jaar 14 het jaar waarop de Romeinse generaal Germanicus hier, aan de monding van een van de belangrijkste takken van de Rijn, zijn vloot verzamelde om vervolgens via de noordelijke zeeroute zijn aanval op de opstandige Germaanse stammen te beginnen. Het jaar 28 is het jaar waarin de Friezen in opstand kwamen, waarbij een deel van het fort verwoest werd. En het jaar 39 valt samen met het bezoek van keizer Caligula aan deze streken.
Van alle houten voorwerpen is in de jaren na de opgraving slechts een beperkt aantal, vooral duidelijk herkenbare objecten, geconserveerd. Over enkele objecten is intussen ook gepubliceerd. Een paar stukken hout haalden zelfs de landelijke pers. Dat betrof de houten duigen van wijnvaten die hergebruikt bleken in de bekleding van een grote waterput. Die waterput werd beroemd omdat op de bodem daarvan het lichaam van een (vermoorde?) militair werd aangetroffen inclusief zijn zwaard, schild en met zilver beslagen riem.
1593 houten voorwerpen onderzocht
Van al het niet direct als ‘voorwerp’ herkenbare hout heeft de toenmalige restaurator Tineke Spruijt van het Instituut voor Pre- en Protohistorie van de Universiteit van Amsterdam nog 996 stukken geconserveerd. Het overgrote deel van alle houten voorwerpen verdween echter ongeconserveerd en onbeschreven in een van de depots van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek.
Silke Lange, houtspecialist bij het Archeologisch adviesbureau BIAX, heeft de afgelopen twee jaar in opdracht van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed onderzoek uitgevoerd naar de houten voorwerpen – het bouwhout is vrijwel geheel buiten beschouwing gebleven – van de opgravingen van Velsen I. Dat begon met een inventarisatie, die nodig was omdat van de opgegraven houtvondsten geen vondstenlijst was bijgehouden. De onderzoeker ontdekte vervolgens dat een deel van de objecten niet meer was te achterhalen. In haar rapportage schrijft ze dat ‘deze objecten in de loop der jaren door uitdroging zo waren aangetast dat zij vermoedelijk zijn weggegooid’. Om hoeveel stukken dat gaat, kon zij niet vaststellen.
Uiteindelijk heeft Lange 1593 houten voorwerpen teruggevonden en onderzocht. Ze heeft daarbij niet alleen gekeken naar de functie maar ook naar het soort hout. Al deze voorwerpen zijn nu ook zodanig geconserveerd dat ze voor de toekomst bewaard kunnen blijven.
Uit haar onderzoek blijkt dat de voorwerpen niet alleen van lokaal hout zijn gemaakt. Zo trof zij objecten aan, gemaakt van het hout van buxus en zilverspar, bomen die normaal in mediterrane gebieden groeien. Een deel van deze uit niet-inheems hout gemaakte voorwerpen is waarschijnlijk geïmporteerd en als kantenklaarproduct in het fort terechtgekomen. Dat gold bijvoorbeeld voor tonnen, gemaakt van het hout van zilversparren. Dergelijke tonnen, waarvan er ettelijke zijn teruggevonden, dienden als containers voor transport en opslag van wijn. Afgedankte tonnen kregen vaak een tweede leven als beschoeiing van waterputten, of ze werden uit elkaar gehaald en de duigen hergebruikt als basismateriaal voor allerlei voorwerpen.
De aanwezigheid van houtschaven, houten hamers, handvaten van gereedschap voor houtbewerking en enkele halfproducten bewijzen dat hout ook ter plekke werd bewerkt. Dat gold zowel voor inheems als voor geïmporteerd hout. Ander houten gereedschap wijst op de verwerking van textiel in het kamp. Dergelijke vondsten bevestigen wat al eerder werd verondersteld: dat de Romeinse soldaten in het fort in vreedzame perioden naast het gewone werk ook ambachtelijke activiteiten uitvoerden. Dat er in het fort ook niet-militair personeel was, wordt bevestigd door de vondst van houten zolen van kinder- en vrouwenschoenen.
Over de relatie tot de bewoners in de omgeving valt op basis van de houtvondsten niet veel te concluderen. Wel is duidelijk dat de Romeinen voor bepaalde doeleinden dezelfde houtsoorten gebruikten als de inheemse bevolking. Voorbeelden zijn elzenhout voor schalen en essenhout voor gereedschapsstelen.
Onderdelen van een centuriostaf
Wat Lange ook ontdekte, was dat er in de Romeinse periode al sprake was van een bepaalde standaardisering in de productie van voorwerpen. Zo trof zij tussen de houten voorwerpen een bepaald soort kammen aan die qua makelij en zelfs wat houtsoort betreft overeenkwamen met kammen die elders bij Romeinse opgravingen zijn gevonden.
Twee heel unieke voorwerpen die houtspecialist Lange heeft kunnen determineren, zijn onderdelen van een centuriostaf. Deze uit druivenhout vervaardigde staf droeg een centurio als teken van zijn militaire macht. Dergelijke staven waren tot nog toe alleen nog maar bekend van afbeeldingen en uit beschrijvingen (onder andere bij Tacitus).