Hoe komen wetenschappers tot dat ene inzicht dat het verloop van hun carrière bepaalt? Daarover vertellen ze in de rubriek Eureka, elk weekend in het AD, verzorgd door de redactie van New Scientist. Deze keer: Cynthia Liem, universitair docent kunstmatige intelligentie aan de TU Delft en klassiek pianiste.

‘Ik ging niet naar het conservatorium om meer kilometers op de pianotoetsen te maken, maar om te leren begrijpen hoe stukken in elkaar zitten, en meer repertoire te ontdekken. Omdat de baanperspectieven van het conservatorium niet heel goed waren, ben ik puur uit pragmatisme informatica ernaast gaan doen. Ik combineer nu beide disciplines en die combinatie, met het beste uit beide werelden, heeft bij mij geleid tot een groot inzicht.

Als klassiek musicus leer je om de noten zo perfect en exact mogelijk te volgen. Maar tegelijkertijd suggereert dat een optimum dat je helemaal niet wil. Als je écht exact de noten wil volgen, dan kan je beter een computer neerzetten dan een mens. Maar als een computer dit doet, komt er rare, mechanische, identieke muziek uit. Het menselijke aspect, de persoonlijke interpretatie, en of je publiek geraakt wordt zijn wat muziek echt interessant maakt. Het perfecte imperfecte, zeg maar.

Wat maakt ons mens? Deze fossielen herdefiniëren onze evolutionaire oorsprong
LEES OOK

Wat maakt ons mens? Deze fossielen herdefiniëren onze evolutionaire oorsprong

Wat is een mens? Hoe meer we leren over onze familieleden van weleer, hoe moeilijker het wordt om het begrip ‘mens’ te definiëren.

Dit inzicht neem ik nu altijd mee, ook buiten de muziek. Als ik in mijn onderzoek werk aan digitale informatiefiltering, of het testen van modellen, tast ik ook de speelruimte af, en zoek ik de rek en de grenzen op. Dat geldt ook voor mijn onderwijs. Ik voer studenten niet alleen makkelijk afvinkbare feiten, maar probeer hen ook te confronteren met de ruimte om bestaande kennis heen. Ze leren niet alleen de goed werkende technieken achter diensten als Spotify, want ik wil niet dat ze dit zomaar klakkeloos volgen. Ik vraag hen ook om actief na te denken over waar deze technieken tekortschieten, en wat beter en anders kan. Daar komen vaak de meest interessante antwoorden uit.’