Sterrenkundejournalist Govert Schilling is onze nieuwe columnist. Op 2 juli staat hij samen met wetenschapsjournalist Diederik Jekel in het New Scientist Café. Om te vieren dat u naar deze twee topsprekers kunt komen luisteren, bieden wij u hier alvast gratis Schilling zijn eerste column aan.
Een paar jaar geleden was ik een keer te gast in het kinderprogramma Telekids. Ik weet niet eens meer wat ik precies aan de kinderen in de RTL-studio moest uitleggen, maar omdat het over het heelal ging, had Irene bedacht dat ik er de aangewezen persoon voor was.
Wat is het geheim achter het succes van de wereldtop? ‘Luie toppers bestaan niet in het zwemmen’
Bewegingswetenschapper Aylin Post volgde vijf jaar lang zwemtalenten op weg naar de top. Ze analyseerde miljoenen zwemtijden ...
Een enthousiaste redactie, een gezellige presentatrice, een leergierig publiek; mijn dag kon niet meer stuk. Totdat de floormanager met een witte laboratoriumjas kwam aanzetten. Die moest ik dragen, want anders was ik geen echte professor. Jammer.
Nou ben ik sowieso geen professor, maar kom op zeg, wat moeten jonge kinderen in hemelsnaam met zo’n clichébeeld? Dat schept toch alleen maar afstand? Het ontbrak er nog maar aan dat ze me vroegen om mijn verhaal vanuit een ivoren toren te vertellen.
Het beeld dat mensen van wetenschap hebben, hangt van clichés aan elkaar. Wetenschap is moeilijk. Wetenschap is saai. Wetenschappers zijn blanke autistische mannen van middelbare leeftijd, met een hoog voorhoofd, een lange baard en als het even kan op sandalen. En arrogant zijn ze ook.
Van de meeste clichés klopt natuurlijk niks. Of in ieder geval zijn er vooral heel veel uitzonderingen op het stereotiepe beeld. Geen wonder dat de meeste wetenschappers er moeite mee hebben wanneer ze op zo’n simplistische manier worden afgeschilderd, bijvoorbeeld in tv-series of speelfilms. Alsof er geen elegante en empathische jonge vrouwen bestaan die met razend interessant psychologisch onderzoek bezig zijn. Zonder witte jas.
Maar wacht even. Diezelfde tegensputterende wetenschappers vinden het heel normaal wanneer een andere beroepsgroep clichématig wordt neergezet. Slagers hebben worstvingers en rode konen. Journalisten roken en drinken zich halfdood in de kroeg. Piloten zijn homo’s. Clichés maken het leven overzichtelijk. Je weet meteen waar je aan toe bent.
Mensen kunnen volgens mij helemaal niet zonder clichés. Amsterdammers zijn relaxt, Rotterdammers zijn opgefokt. Honden zijn trouw, en katten zijn eigenwijs. Jongetjes spelen met auto’s, meisjes met poppen. Zonder nieuwe ervaringen af te zetten tegen een bestaand cliché is er van de wereld geen chocola te maken. Dan is alles los zand.
Natuurlijk brengt een cliché het risico van vooroordelen met zich mee, dus het is goed om er stelling tegen te nemen. Gelukkig gebeurt dat ook volop, vaak door intellectuele essayisten en columnisten. Wat trouwens ook weer heel clichématig is.
Als er één groep mensen is die het cliché op waarde moet kunnen schatten, zijn dat wel de wetenschappers. Net zoals een drukker met één cliché een groot aantal foto’s kan produceren, zo kent de natuur maar een paar basisregels en -principes waarmee de hele kosmos is gegenereerd. Natuurkundigen, biologen, psychologen – allemaal zijn ze op zoek naar de onderliggende clichés van de dingen die ze onderzoeken. Een cliché is niet voor niets een cliché; er is altijd een functie, ook al hebben we die misschien niet altijd meteen door.
Die witte laboratoriumjas heb ik uiteindelijk toch maar aangetrokken. Het werkte geloof ik ook nog. De kinderen in de studio hadden namelijk extra scherpe vragen en luisterden opvallend aandachtig naar de antwoorden.
Deze column staat ook in het zomernummer van New Scientist.
Lees verder:
- Diederik Jekel: ‘Over twintig jaar wil ik minister zijn’
- Kom naar het New Scientist Café met Govert Schilling en Diederik Jekel
- Oerknal – een definitief ABC van de kosmologie.
- Brian Greene: ‘De meest fundamentele inzichten komen uit de fysica en de neurowetenschappen’