Wetenschapper Sir Isaac Newton, wiskundige John Nash, schilder Vincent van Gogh, danser Vaslav Nijinski en componist Petr Iljitsj Tsjaikovski – tal van geniale wetenschappers en kunstenaars worstelden met mentale problemen. Al jaren woedt er een discussie of dat typisch is voor creatieve beroepen of niet. Trekken creatieve beroepen mensen met geestelijke aandoeningen aan, of zijn mensen met geestelijke aandoeningen juist daardoor in staat te schitteren?
Een Zweeds onderzoek naar meer dan een miljoen mensen en hun familieleden toont nu een statistisch verband aan. Simon Kyaga en zijn collega’s aan het fameuze Karolinksa Institutet bewijzen dat bepaalde aandoeningen vaker voorkomen bij artistieke en wetenschappelijke beroepen. Dat geldt bijvoorbeeld voor een bipolaire stoornis of manisch-depressiviteit. Bij schrijvers zien ze vaker patiënten met schizofrenie, depressie, angstsyndroom en verslaving. De kans op zelfmoord is bij schrijvers ook 50% groter.
De afgelopen decennia zijn er diverse onderzoeken gedaan naar bepaalde beroepsgroepen en mentale ziekten. Vaak waren die betrokken op een te kleine groep patiënten. Een moedige poging voerde Arnold Ludwig destijds aan de universiteit in Kentucky in 1992 uit. Hij doorspitte de biografieën van 1004 beroemde mensen, waaronder artiesten, musici, wetenschappers, sporters, politici en zakenlieden. Hij concludeerde daaruit dat ongeveer een op de drie toekomstige artiesten en musici als tiener symptomen van een geestelijke aandoening had, en slechts 3 tot 9% van de toekomstige wetenschappers, atleten en zakenmensen. Bij volwassen artiesten, schrijvers en muzikanten zag hij bij 59 tot 77% geestelijke aandoeningen, tegen 18 tot 29% bij de andere beroepsgroepen.
Waarom een inpoldering in de Biesbosch alles zegt over het landbouwbeleid van afgelopen eeuw
Eerst de boerderij, dan pas de natuur: de agrarische sector staat er bij veel mensen niet goed op. Historicus Marij Leenders beschrijft in haar onderz ...
Voorhoofdskwab
Ludwig opperde dat men in beroepen waar een grote creativiteit een rol speelt, mensen met mentale problemen gemakkelijker accepteert. Er zijn echter ook wetenschappers die denken dat juist mentale afwijkingen bijdragen aan de creativiteit. De Noor Edvard Munch, schilder van De Schreeuw, zei ooit dat ziekte, krankzinnigheid en dood de engelen waren die zijn wieg omringden en hem zijn hele leven volgden. Nu zien sommige neurobiologen als verklaring dat de voorhoofdskwab de informatie aangeleverd vanuit de wandbeenkwab en de slaapkwab op een ongewone en innovatieve wijze combineert. Een neurotransmitter die een rol speelt bij schizofrenie, dopamine, kan ook bijdragen aan creatieve uitingen of out of the box-denken. Die neurotransmitter is als het ware een biologische muze.
Waar Ludwig wetenschappers onderbrengt bij de beroepsgroepen waar geestelijke ziekten minder voorkomen, schaart Kyaga ze wel onder de beroepen waar die statistisch vaker voorkomen. Gezien de omvang van de hoeveelheid gegevens ga ik ervan uit dat je geen speld tussen Kyaga’s vaststelling kunt steken.
Dan resteert nog de vraag wat je met die vaststelling kan doen. En als iemand lijdt aan een geestelijke ziekte, of en hoeveel je eraan doet. Er is veel mogelijk, zeker door de enorme aantallen medicijnen die de werking van de verscheidene neurotransmitters in het brein aan banden leggen, inclusief prozac, ritalin en andere middelen.
Kyaga stelt dat een arts en zijn patiënt overeenstemming moeten krijgen over wat moet worden behandeld, en tegen welke prijs. In psychiatrie en geneeskunde is er normaliter de traditie om zwart-wit te denken over ziekte waarbij een behandeling de patiënt moet genezen van alles wat ongewenst is. Het kan echter zijn dat je het kind dan met het badwater weggooit. Een wereld zonder Van Beethovens, Bette Midlers, Kurt Cobains, Nikolas Tesla’s en Roseanne Barrs zou maar saai zijn.