Je bent 14 jaar. Eigenlijk heb je nu al een keus gemaakt voor wat je gaat studeren, want je profielkeuze beperkt je al. Dan ben je 18 jaar, en moet je een studie kiezen die de rest van je leven grotendeels gaat vastleggen en/of beïnvloeden.

In mijn geval hoefde ik gelukkig geen profiel te kiezen, maar ik moest wel op mijn 16e al een studie kiezen. Dat ik daar toen niet heel bijster goed over nagedacht heb vind ik niet verrassend – op je 16e ben je wel met andere dingen bezig. Ik ben biologie gaan doen, in Wageningen. Uiteindelijk geen moment spijt van gehad, maar dat komt deels doordat je keuzes die je zelf maakt vanzelf goed gaat vinden. Als ik opnieuw moest kiezen had ik iets anders gedaan, al zou ik nu wel heel bewust wéér voor Wageningen hebben gekozen – het is gewoon een goede universiteit met een enorm netwerk en matching reputatie (twee weken geleden in Bologna was er geen enkele onderzoeker te vinden die niet in Wageningen was geweest voor het een of ander).

Anyways; je kiest dus te vroeg. Tijdens mijn propedeuse kreeg ik allerlei verschillende opties om de oren, en na 1,5 jaar was er wederom een keuzemoment voor een specialisatie. Plantbiologie was afgevallen: saai. Statistiek was afgevallen: onrechtvaardig. Ecologie was afgevallen: te abstract. Celbiologie was afgevallen: te onzichtbaar. Het werd uiteindelijk functionele anatomie. Enorm interessant, maar waarom heb ik daarvoor gekozen? Was het een bewuste keus ervóór, of was het een keus tégen de rest?

Waarom een inpoldering in de Biesbosch alles zegt over het landbouwbeleid van afgelopen eeuw
LEES OOK

Waarom een inpoldering in de Biesbosch alles zegt over het landbouwbeleid van afgelopen eeuw

Eerst de boerderij, dan pas de natuur: de agrarische sector staat er bij veel mensen niet goed op. Historicus Marij Leenders beschrijft in haar onderz ...

Op dat moment dacht ik een keuze vóór het ene. Maar nu, 3 jaar na mijn afstuderen, kom ik erachter dat veel van mijn beslissingen genomen zijn op basis van gebrek aan fascinatie – in zekere zin een beslissing tégen iets. Ecologie was tijdens mijn studie echt te saai voor woorden, en veel te abstract om van waarde te zijn in mijn ogen. Maar na het schrijven van een artikel over de Oostvaardersplassen, met alle ecologische vragen én antwoorden van dien, kreeg ik een beetje spijt dat ik tijdens mijn studie niet ecologie ben gaan doen.

Statistiek was op de uni echt een nemesis – een grotere afvalligheid aan de werkelijkheid kon er in mijn ogen niet bestaan. Nu ben ik bijna aan het eind van het boek Bad Science, van Ben Goldacre, en kan ik niet anders zeggen dat het machtig mooi is dat statistiek zoveel informatie kan leveren die anders onzichtbaar blijft (wel een breekbare kwaliteit in de handen van incompetente mensen, maar toch).

Een week op de universiteit van Bologna tussen de biofuel-experts en ik ben helemaal enthousiast over planten: dat je dat ermee kunt doen! Planten die insuline produceren en daarmee spuiten overbodig maken, planten die sorbitol produceren, planten die zowel vezels als brandstof leveren, en niet eens concurreren met de voedselmarkt! Wat gaaf, en wat relevant.

Hoe komt dit nou? Waarom zie ik dit nu pas in? Het is een gebrek aan fascinatie wat opgeroepen wordt aan de universiteiten, in combinatie met een onvolgroeid brein dat nog helemaal niet in staat is te kiezen voor een levensbepalende studie. Eigenlijk had ik pas op mijn twintigste een studiekeuze willen (en kunnen!) maken – maar dat is helaas niet hoe de samenleving in elkaar steekt.

Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld geschiedenis op de middelbare school; bijna niemand vond het toen interessant. Nu kan ik geen stad bezoeken zonder wat over de historie op te zoeken. Of lezen: mijn verplichte leeslijst bij Nederlands en Engels heeft mijn lol in lezen voor jaren verziekt. Als die fascinatie vanzelf komt op een latere leeftijd, moeten we dit soort onderwerpen dan toch bij pubers al door de strot gaan duwen?

Er is nog een andere trend. Naarmate de wereld verder komt, zullen studies meer en meer gespecialiseerd worden – hoe meer kennis er namelijk is, hoe langer het duurt voor je die allemaal beheerst en je er iets aan toe kunt gaan voegen. Vandaar dat tussen scheikunde en biologie biotechnologie is ontstaan, bijvoorbeeld. Maar hoe gespecialiseerder de studie, hoe beter en gerichter ook je voorkennis moet zijn. Met andere woorden; we gaan richting een vroegere keuze, waarbij je middelbare school bijvoorbeeld in het teken staat van ‘biologie’, en je studie een specialisatie is als ‘ecologie’, ‘evolutionaire microbiologie’, ‘gezondheidsbiologie’, ‘anatomie’, of ‘biologische statistiek’. In plaats van een BSc en MSc krijg je een middelbare school en studie.

Maar hoe noodzakelijk dit kennistechnisch ook mag zijn, het druist lijnrecht in tegen het principe van een kind laten kiezen wat goed is voor hem/haar. Het systeem gaat dus klappen, binnen afzienbare tijd – ofwel door gebrek aan kundige mensen, of aan een overload aan depressieve mensen omdat ze nooit de juiste keuzes gemaakt hebben.

Misschien moet het onderwijssysteem op de schop: de basisschool blijft bestaan zoals hij is (misschien twee jaar langer), en daar leer je basisvaardigheden zoals (Engelse) taal, rekenen, sport, etc. Maar daarna ga je misschien wel helemaal niet meteen de middelbare school doen, maar eerst een paar jaar werken. Tussen je 12e en 18e ofzo. Geen kinderarbeid, maar gewoon werken op verschillen plekken en in verschillende werkvelden, zodat je wat discipline opdoet, je wat van de wereld ziet en jezelf ontwikkeld. Bovendien kun je mooi sparen voor je studie, want die zullen er helaas wel niet veel goedkoper op worden met de huidige ontwikkelingen.

Op je 18e ga je naar een thematische middelbare school voor 6 jaar, en daarna pas naar de universiteit. Dan ben je op je 30e een veel waardevoller persoon, en kun je al je ontwikkelingen en fascinaties aanpakken en koesteren zoals ze op je pad komen, en wanneer je er klaar voor bent – op een veel natuurlijkere timing en manier. Ik zeg: doen.