Hoe komen wetenschappers tot dat ene inzicht dat het verloop van hun carrière bepaalt? Daarover vertellen ze in de rubriek Eureka, elk weekend in het AD, verzorgd door de redactie van New Scientist. Deze keer: Kees Moeliker, directeur van het Natuurhistorisch Museum Rotterdam
‘Mijn grootste moment van inzicht kreeg ik totaal onverwacht en ik weet het nog op de minuut na nauwkeurig. Ik was aan het werk op mijn kantoor in het museum, het was 5 juni 1995 om vijf voor zes in de avond. Een eend vloog tegen mijn raam, en overleed daardoor, waarna een andere eend seks met hem had.
Mijn eurekamoment was niet zozeer dat ik ooggetuige was van ‘het eerste geval van homoseksuele necrofilie bij een wilde eend’. Maar wel daalde toen het besef in dat je als bioloog of welke andere wetenschapper dan ook, altijd je ogen en oren open moet houden voor het onverwachte, het onwaarschijnlijke en zelfs het onmogelijke.
Amsterdamse elektronenmicroscoop maakt onderzoek naar zonnecelmaterialen mogelijk
Met een nieuwe elektronenmicroscoop die ook gewoon licht gebruikt, kunnen Amsterdamse natuurkundigen zien wat er met lichtgevoelige atomen gebeurt.
Want eerlijk is eerlijk, ik had het nooit voor mogelijk gehouden in de vrije natuur: een paring tussen een levende en een dode eend die ook nog eens van hetzelfde geslacht zijn, terwijl ik altijd goed heb opgelet bij de colleges diergedrag en ook Lorenz, Tinbergen en Heinroth heb gelezen.
Maar dit gedragspatroon, nee. Ik wist niet dat het bestond. Het was er wel, maar waarnemingen bleven verborgen in obscure publicaties, zonder het duidelijk te omschrijven.
Uiteindelijk kwam ik tot het inzicht dat paringen in het dierenrijk waarbij een dode partner ‘betrokken’ is, in de meeste gevallen het gevolg zijn van een plotselinge dramatische en onnatuurlijke dood die door mensen is veroorzaakt. Een botsing met een glazen gevel (zoals bij mijn eend), een schot hagel, of een fatale interactie met gemotoriseerd verkeer.
De positie waarin het dier sterft en het jaargetijde zijn hierbij van belang. Is dat de min of meer natuurlijke paringshouding in het voortplantingsseizoen, dan is die prikkel in combinatie met de hormoonhuishouding van de levende ‘partner’ voldoende om tot copulatie over te gaan.
Sinds die dag in 1995 heb ik altijd een opvouwbare verrekijker en een camera in mijn tas, want je weet maar nooit. Over dit fenomeen schreef ik een publicatie waarmee ik in 2003 de Ig Nobelprijs voor biologie won. Dat heeft mij veel plezier opgeleverd en interessante contacten over al ter wereld. Hier in Nederland word ik de eendenman genoemd. Buitenlandse collega’s kennen me als ’the Duck Guy’.’