Hoe komen wetenschappers tot dat ene inzicht dat het verloop van hun carrière bepaalt? Daarover vertellen ze in de rubriek Eureka, elk weekend in het AD, verzorgd door de redactie van New Scientist. Deze week: Patti Valkenburg, universiteitshoogleraar media, jeugd en samenleving bij de Universiteit van Amsterdam.
‘De mens wordt beïnvloed door zijn erfelijke eigenschappen, maar ook zeker door zijn omgeving en dus ook door media. Ik onderzoek nu al dertig jaar lang de effecten van media op kinderen, jongeren en volwassenen. Denk aan televisie, films, internet, sociale media, maar ook pornografie en reclame.
Ik geef toe: dat is meer dan ingewikkeld. Om je heen zie je duidelijk dat er een invloed is, maar hoe meet je die? Op een bepaald moment ben ik ook andere effecten gaan onderzoeken, zoals de effecten van opvoeding of van bepaalde genen. Tot mijn verrassing vond ik daar soms nog kleinere effecten. Daarna ben ik me steeds meer gaan richten op individuele verschillen tussen mensen, omdat ik vermoedde dat omgevingseffecten klein zijn omdat ze verdund worden over grote groepen individuen die te veel van elkaar verschillen. Vervolgens onderzocht ik of jongeren met verschillende persoonlijkheden anders reageren op media. Maar ook dat leidde niet tot bevredigende inzichten. De verschillen tussen de groepen met verschillende persoonlijkheden waren weinig spectaculair. Zulke verschillen zijn duidelijk nog steeds te grofmazig.
Heersen zwermen killerdrones straks over het slagveld?
Een luchtruim gevuld door kunstmatig intelligente killerdrones, die autonoom bepalen wie blijft leven en wie zal sterven. Hoe waarschijnlijk is dat?
Maar de aanhouder wint. Na bijna drie decennia heb ik eindelijk een methode gevonden waarmee we de effecten van media op elk individu kunnen onderzoeken. We maken nu gebruik van data die we verkrijgen door elke afzonderlijke participant langdurig en intensief te onderzoeken. Dat doen we door middel van big-data-analyse van hun sociale-mediagebruik, en door ‘experience sampling’-methoden. We stellen dan jongeren dan zes keer per dag vragen via hun telefoon over hoe ze zich voelen of wat ze zojuist hebben gedaan.
Met deze nieuwere technieken zijn we in staat de specifieke gevoeligheid van ieder individueel kind of volwassene voor media of andere omgevingsfactoren te onderzoeken. Met de resultaten van dat onderzoek hopen we in de toekomst ouders of jongeren persoonlijk te adviseren over waar hun specifieke gevoeligheden liggen, en hoe ze adequaat moeten omgaan met (sociale) media.’