Gisteravond ging het Volkskrant-Kenniscafé in De Balie over wetenschappelijke collecties. Ik droeg er deze column voor:
Dames en heren,
Alweer wat jaartjes geleden had ik het genoegen op bezoek te zijn bij het Computer Museum van de Universiteit van Amsterdam.
Socioloog over zelfmoordpreventie: ‘Probeer iemand met suïcidale gedachten uit het dal te helpen’
Socioloog Diana van Bergen en haar collega’s hebben een beurs van 9 ton gekregen voor een zelfmoordpreventieproject. ‘We weten dat er in de direct ...
Nou ja, museum: denk niet aan een badkuipvormig gebouw met suppoosten en een souvenirwinkeltje bij de uitgang. Nee, het computermuseum bleek gevestigd in een klein kamertje, driehoog achter in een anoniem kantoorgebouw. Ik vermoed dat het eerst gewoon een rommelhok was waar men de oude computers stalde. Tot er op zekere dag een gepensioneerde meneer zijn intrek nam, en er een bordje aan de deur hing: Computer Museum, Bijzonder Academisch Erfgoed.
Ziedaar de tragiek van de museale wetenschappelijke collectie. Je hebt er veel interessante en waardevolle bij, maar waar ligt ergens de grens? Wie zit er eigenlijk te wachten op de collectie mottige oude toga’s van de Universiteit Leiden, of een collectie stoelen waar je niet op mag zitten, zoals die van de TU Delft?
Het is interessant om te beseffen hoe het zo is gekomen. Misschien begon het 2,5 miljoen jaar geleden, toen we nog meer aap dan mens waren. In donker Afrika droeg een van onze rechtoplopende voorouders toen een raar, door de natuur gevormde steentje enkele kilometers met zich mee, kennelijk omdat hij het wilde bewaren. Paleoantropologen vermoeden dat dit komt omdat deze banaan etende mafkees iets van zichzelf herkende – het steentje is net een gezicht.
Zo ging het van kwaad tot erger. Vanaf zo’n 2 miljoen jaar geleden doken er opeens uitgebreide verzamelingen vuurbijlen op, veel meer zelfs dan men destijds ooit kon hebben gebruikt. De rest volgde daarna: eindeloze hoeveelheden zorgvuldig gespaarde schelpjes, stapels eierschalen met gaatjes erin, en grotten vol nauwkeurig ingezamelde dierenbotjes. Zelfs de oudste Homo sapiens-schedel die we kennen heeft slijtagesporen die erop duiden dat een of andere verzamelaar hem moet hebben rondgesjouwd, alsof het een GoGo van de supermarkt was.
Blijkbaar was er in onze voorvaderen een of andere gekte gevaren, een nieuw instinct waardoor ze als een idioot dingen gingen verzamelen. Want wat zou een mens nou in vredesnaam bezielen om meer vuurstenen bijlen te maken dan je nodig hebt, of vieze oude eierschalen te gaan sparen?
Biologen houden het op seks. Waarschijnlijk is ons gedweep met spulletjes vooral een uiting van wat onder biologen bekendstaat als seksuele selectie. Door te laten zien hoe mooi je verzameling handbijlen is, zeg je aan de meisjes: kijk eens wat een stoere en handige bink ik ben! Ik kan zo goed jagen, dat ik zelfs tijd over houd om energie te investeren in mijn… verzameling.
Eigenlijk net als de prieelvogel dus, die bloempjes rondom zijn nest verzamelt om de vrouwtjes te lokken. En zeg nu zelf: het verschil met de wetenschapper die Victoriaanse bloemstukken verzamelt is niet zo heel erg groot:
Verzamelen als versiertruc; zo zal het ook zijn gegaan met veel wetenschappelijke collecties. Neem zo’n collectie Vrolik: ‘Pssst, wil je mijn collectie mismaakte babylijkjes op sterk water zien?’ Ook de 18e eeuwse hoogleraar geneeskunde Jan Bleuland zal veel succes hebben gehad bij de dames: ‘Ga je mee naar huis, mijn verzameling gedroogde mensenledematen bekijken?’
Allemaal mooi en aardig, maar we zijn er wel een beetje in doorgeschoten. Van Willem Vrolik is ook bekend dat zijn vrouw het nogal hinderlijk vond dat de beste man op een gegeven moment het complete skelet van een walvis in zijn huiskamer had staan.
En wat moet je eigenlijk met al die rommel als de prieelvogel is overleden? Ja, dan zit je daar opeens, met een soort uitdragerij van Malle Pietje, omdat je, zoals het Universitair Medisch Centrum in Groningen, ooit een cardioloog in dienst had die als hobby oude pacemakers verzamelde, of een patholoog-anatoom die het in zijn hoofd kreeg om uitgesneden tatoeages op sterk water te verzamelen. Weggooien kan niet meer, daarvoor is het dan te bijzonder, maar wat moet je er in godsnaam mee?
Denkt u daar maar eens aan, als u weer eens rondloopt in een of ander museum. Collecties zijn mooi en je kunt er veel van leren. Maar uiteindelijk is hun belangrijkste boodschap een andere: ‘Psssst schat, wat doe je vanavond?’