Was ik maar een Chinees.
Oké, dan leefde ik waarschijnlijk in een zwaar vervuilde stad en had ik geen broers of zussen, maar ik was wel superieur aan mijn Nederlandse zelf – in ieder geval in potentie. Ik kon uitmunten in tafeltennis en badminton en zelfs meedoen aan de wereldkampioenschappen basketbal. Ik kon handeldrijven in Afrika zonder de loden ring van de kolonisatie om mijn nek. En ik werd omarmd door de geruststellende deken van een eeuwenoude beschaving.
Maar het mooiste nog aan Chinees zijn, is niet het winnen of de stamboom, maar de dingen die ik gewoon mee zou krijgen zonder er iets voor te hoeven doen.
Gaan breinchips die onze gedachten koppelen aan machines de mens verbeteren?
Hersenimplantaten die mensen met een verlamming de mogelijkheid geven om computers te bedienen met hun gedachten, ontwikkelen zich snel.
Ik zou beter kunnen rekenen bijvoorbeeld. Tellen leerde ik in een handomdraai, tot tien en ook daarboven, en ik zou vervolgens ook makkelijker simpele wiskundige problemen kunnen oplossen. Dat komt doordat tellen in wat dan mijn taal was, Mandarijn-Chinees, makkelijker gaat dan in het Nederlands. Eén, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien, tienéén, tientwee, tiendrie, tienvier, etc. Dat geeft mij een voordeel op school.
Nóg fijner vind ik de laatste ontdekking: ik zou meer muzikale aanleg hebben. Ook weer door mijn taal – in de studie is dat Kantonees. In het Kantonees heb je verschillende woorden die uit precies dezelfde klanken bestaan en die alleen door een verschil in toon iets anders betekenen. Alsof in het Nederlands ‘bank?’ de bank is waar je je geld aan hebt toevertrouwd, en ‘bank!’ de bank waar je ’s avonds met de poes op schoot op zit. Toontaal heet zo’n taal, en Mandarijn is er overigens ook een.
Als spreker van die taal zou ik beter minieme toonverschillen kunnen horen dan niet-toontaal-Engelssprekers, bleek uit de recente Canadees-Amerikaanse studie. Ik zou ook sneller in de gaten hebben dat een toon een beetje omhoog of naar beneden gaat en ik zou beter melodieën kunnen onthouden. En al die dingen zijn bijzonder handig als je aan muziek doet. Getrainde muzikanten zijn er echt keien in. Dat niveau zou ik niet halen, maar mijn startpunt ligt een stuk meer in de muzikale richting dan dat van een Nederlander.
Maar helaas, ik ben geen Chinees. En ik heb er als kind niet meer van meegekregen dan Foe Yong Hai en grappen over Hoe Lang. Daarom wil ik een oproep plaatsen aan alle ouders: neem een Chinese oppas en laat die eindeloos tegen je kind aan praten. Je kind kan er alleen maar beter van worden.