Hoe komen wetenschappers tot dat ene inzicht dat het verloop van hun carrière bepaalt? Daarover vertellen ze in de rubriek Eureka, elk weekend in het AD, verzorgd door de redactie van New Scientist. Deze keer: Sander Begeer, hoogleraar ontwikkelingspsychologie aan de VU-Amsterdam

‘Autisme is een aandoening gebaseerd op afwijkend gedrag en ontwikkeling. Op dit moment kan je het niet individueel meten in de hersenen, maar het gaat om kinderen en volwassen die afwijken op gebieden als het omgaan met andere mensen, communicatie, behoefte aan duidelijkheid en prikkelverwerking.

Ongeveer anderhalf procent van de bevolking heeft autisme. Het is officieel een ontwikkelingsstoornis omdat het je hele leven aanwezig is. Ter vergelijking: een angststoornis of depressiviteit is dat niet, want die ontstaat meestal in de puberteit.

Supermanen en supersterren
LEES OOK

Supermanen en supersterren

De maan is een superster, de Taylor Swift van het hemelgewelf, stelt columnist Ans Hekkenberg.

Sander Begeer. Beeld: Bram Belloni.

Sommige wetenschappers hebben opeens een moment van inzicht, maar mijn eureka-moment was meer een kaars die langzaam uitdoofde. Dat behoeft wellicht enige toelichting. Toen ik begon met dit onderzoek keek ik vooral naar inlevend vermogen bij kinderen met autisme, en probeerde hun beperkingen op dit gebied op allerlei manieren aan te tonen.

Maar dit lukte niet: keer op keer vond ik geen verschil in experimenten. Ik kreeg al die nul-bevindingen maar met pijn en moeite gepubliceerd. Gaandeweg realiseerde ik me dat er geen verschil te vinden was, en dat werd ook bevestigd door gesprekken die ik met autistische kinderen en volwassenen voerden. Sterker nog, soms voelden zij mij juist heel goed aan, en zagen precies wat er in mij omging, zelfs beter dan neuro-typische mensen.

Autistische mensen bezitten dus wel degelijk inlevend vermogen, maar ze laten dit soms op een andere manier zien. Dit inzicht was voor mij niet alleen razend interessant en een absolute eyeopener, het was ook een positief bericht voor de deelnemers aan mijn onderzoek.

Ik weet nog goed dat ik een lezing gaf voor ouders, die zo blij waren met de erkenning voor dit fenomeen, omdat de literatuur en handboeken alleen maar benadrukten dat deze kinderen geen inlevend vermogen hebben, en daarbij een negatieve prognose schetsten.

Het concept empathie is veel breder dan we vroeger dachten, en we moeten beter nadenken hoe we het kunnen meten. Dat leidt tot een genuanceerdere manier van nadenken over de kwaliteiten en beperkingen van autisme, en daarmee worden de talenten van autistische mensen beter op waarde geschat. Autisme maakt namelijk niets onmogelijk.’