Na afloop van de opnames van het radioprogramma Hoe!Zo? had ik een interessante discussie met collega-wetenschapsjournalist (en medeblogger) Anouck Vrouwe over misdaad en DNA.

In de uitzending hadden we met emeritushoogleraar klinische toxicologie Donald Uges gesproken over het massaal bewaren van DNA-profielen om criminelen te vinden, en Anouck is daar fel tegen. Dat was ik ook altijd, maar sinds het oplossen van de moord op Marianne Vaatstra weet ik het niet meer zo goed.

‘Die zaak is heel slim gekozen is als eerste grote testcase van DNA-verwantschapsonderzoek’, vond Anouck. ‘Een relatief grote kans op succes, een smerige zaak. Als je de dader vindt, kan niemand meer tegen zijn.’

Materialen die licht terugspoelen in de tijd stellen de natuurkunde op de proef
LEES OOK

Materialen die licht terugspoelen in de tijd stellen de natuurkunde op de proef

Zogeheten temporele metamaterialen werken als een soort ‘spiegels in de tijd’. Wetenschappers gebruiken deze materialen om de relativiteitstheorie ...

‘Vervolgens wordt zo’n succes ingezet als argument voor de verdere verruiming van de wetgeving. Zo wordt heel subtiel stukje bij beetje de wetgeving verruimd, zonder dat er debat is over of we dat wel willen.’

Ze begon over DNA dat is verkregen voor medisch onderzoek. Momenteel is daarover in de politiek wat discussie, of we dat mogen inzetten bij strafzaken.

‘Moet je je voorstellen! Ik heb net mijn kind een hielprikje laten afnemen en aangevinkt dat ze het mogen gebruiken voor medisch onderzoek. Ik dacht: zo’n bloedmonster gebruiken ze dan om een apparaat te ijken. Maar nee, straks gaan ze het inzetten voor de misdaadbestrijding!’

Ik begreep haar opwinding niet zo goed. ‘Maar wacht nou eens, uiteindelijk willen we toch allemaal dat zo’n moordzaak wordt opgelost?’

‘Ja, maar ten koste van wat?’, stelde Anouck de wedervraag. ‘Moet je je voorstellen dat je vader de dader is. En dat die bij zo’n verwantschapsonderzoek op basis van jouw DNA tegen de lamp loopt. Dan heb je toch je vader verraden. Ik zou het verschrikkelijk vinden.’

Eerder had Uges uitgelegd wat zíjn bezwaar is tegen DNA-databanken. Overal waar we komen, laten we een wolk achter van haren, cellen, huidschilfers. ‘Dus op een of andere plaats delict zou je toevallig mijn DNA kunnen aantreffen. Dan moet ik met de politie gaan praten. Dat vind ik het probleem: ik wil mij niet hoeven te verantwoorden dat ik ergens ben geweest,’ had Uges gezegd.

Dat vond Anouck ook. ‘Je lichaam is het enige wat je hebt. Ik vind het een belangrijk recht dat dat van jou blijft. Bij achtduizend mensen die niks met de zaak te maken hadden, werd nu DNA afgenomen. En als je niet meedeed, kwam de politie langs. Ik vind het raar dat we daar niemand over horen.’

‘Maar wat is daar mis mee? Als er bij je in de buurt iemand wordt vermoord, komt de politie toch ook langs?’, ik weer. ‘Om te vragen of je wat hebt gezien.’

Hoe meer we het erover hadden, des te enthousiaster ik werd. Kom maar op met die wattenstok, mijn DNA mogen ze hebben.

‘Wat is nu precies je bezwaar?’, vroeg ik. ‘DNA afstaan kost niks, het doet geen pijn, het kost je geen tijd. En je helpt mee misdadigers te vangen.’

Ze dacht even na, en vertelde dat het bij haar diep zat. Ze is zo iemand die liefst anoniem zou blijven. ‘Ik vertrouw de bonuskaart van de Albert Heijn ook al niet. Zo ben ik gewoon opgevoed.’

Met de DNA-opslag is het misschien zoals met wel meer dingen: je denkt dat je verstandige redenen hebt om er tegen te zijn, maar uiteindelijk gaat het vooral om emotie.

(24/11: wijziging eerste drie alinea’s aangebracht op verzoek Anouck)
(24/11: kleine stilistische wijzigingen onderin)