New Scientist-hoofdredacteur Jim Jansen en zijn broer, cabaretier Dolf Jansen, slaan voor de vierde keer de handen ineen voor een pocketboekje over wetenschap. In Als we wisten wat we deden, heette het geen onderzoek bundelen ze op de wijze van een abc’tje 26 interviews met wetenschappers met 26 prikkelende columns. New Scientist deelt alvast een voorproefje uit het boek.
De letter E: Robbert Dijkgraaf over Einstein
Robbert Dijkgraaf is demissionair minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en hij is theoretisch natuurkundige.
‘Ik werd totaal uit mijn comfortzone gehaald, het was een soort shocktherapie. Alles wat je denkt dat natuurlijk is, is niet meer zo. Tijd is tijd, denk je, maar iedereen heeft zijn eigen tijd. Niet harder kunnen gaan dan het licht. Het zijn bijna idiote dingen, waardoor je in een mentale toestand komt waarin je aan alles gaat twijfelen.’
De nachthemel wordt een knipperende kermis
Columnist Ans Hekkenberg schilt een appeltje met bedrijven die lomp omspringen met de nachthemel.
Robbert Dijkgraaf weet het nog goed toen hij halverwege de jaren zeventig op het gymnasium in Rotterdam zat en voor het eerst hoorde over de speciale relativiteitstheorie. ‘Ik dacht dat ik de wereld snapte, maar realiseerde me dat alles anders is. Ik was totaal in de war en wist: in de wetenschap kun je op ieder moment totaal verrast worden.’
Hij wilde er meer van weten, schafte een Amerikaans boek aan, een soort Einstein voor beginners, en leerde dat de speciale relativiteitstheorie pas was wat hij nu ‘het voorgerecht’ noemt. Vervolgens werd hij geconfronteerd met de algemene relativiteitstheorie, de meetkundige theorie van de zwaartekracht, die in 1916 door Albert Einstein werd gepubliceerd. ‘Dit was vervolgens wel een zeer uitgebreid hoofdgerecht’, zegt hij bijna vijftig jaar later. ‘Ik zie dat enorme dikke boek nog voor me en de wiskunde die daarin gebruikt werd, was echt heel veel moeilijker.’
Zijn bewondering voor Einstein heeft Dijkgraaf nooit onder stoelen of banken gestoken. In columns en interviews roemde hij de grootste natuurkundige van de afgelopen honderd jaar steevast en in 2013 wijdde hij een heel college aan hem bij de DWDD University.
‘Einstein was letterlijk zijn tijd vooruit, omdat hij heel diep nadacht. Dat ging zo diep, dat het echt uitzonderlijk was. Hij dacht na over zulke fundamentele problemen als ruimte, tijd en zwaartekracht. De rest van de wetenschap zag die noodzaak niet. Hij had een uitzonderlijk wapen en dat was het gedachte-experiment. Hij stelde zich allemaal dingen voor. Anderen uit die tijd kwamen niet eens in de buurt. Beeld je het peloton van de Tour de France in, met alle renners in een kluitje en net voor de finish sprint er eentje weg. Albert Einstein niet. Hij had zich aan het begin van de rit losgereden van de groep om vervolgens jarenlang alleen te rijden en met een enorme voorsprong over de finish te gaan. Dat gebeurt zeer zelden in de wetenschap.’
‘Het is leuk en ook terecht dat de titel van dit boek ontleend is aan een uitspraak van hem. ‘Als we wisten wat we deden, heette het geen onderzoek.’ Precies hieraan zie je dat hij ook een kei was in zijn aforismen en het past ook heel erg bij hem. Als je onderzoek doet, dan moet je een open geest houden. Daarom zie ik de wetenschappers van nu als de ontdekkingsreizigers van toen. Columbus had allerlei ideeën waar hij naar toe zou gaan, maar wist uiteindelijk niet waar hij tegenaan zou botsen. Zo werd wel Amerika ‘ontdekt’. Voor de wetenschapper wordt het echt spannend als je iets gaat onderzoeken waar je echt niks van weet en zelfs geen minieme clou hebt. Vraag aan natuurkundigen wat donkere materie is en ze zullen je het antwoord schuldig blijven. Dat is het fundamentele onderzoek naar de grote vragen. Je gaat de volle zee op, en weet niet waar je uitkomt.’
Dijkgraaf was de jongste universiteitshoogleraar uit de geschiedenis van de Universiteit van Amsterdam, won de Spinozapremie en leidde de KNAW voordat hij directeur werd in Princeton. Sinds een kleine twee jaar is hij minister, ver verwijderd van de labs en de deeltjesversnellers. ´Natuurlijk kriebelt het af en toe bij mij’, antwoordt hij op de vraag of hij het onderzoek doen mist. ´Het is heel fijn om na te denken over de grote problemen van de kosmos en daar zelf onderzoek over te doen. Maar het is ook heel leuk om dat plaatsvervangend te volgen. Als minister mag ik gewoon meekijken. Je hoeft niet zelf de symfonie te schrijven, je mag er ook gewoon naar luisteren.’
Met zijn wilde haardos, vaak pijprokend en altijd zonder sokken was Einstein uitgelezen authentiek. ‘Maar dat is geen absolute voorwaarde voor een succesvolle wetenschappelijke carrière’, zegt Dijkgraaf. ‘Ik ken veel excentrieke wetenschappers die absoluut briljant zijn, maar er zijn ook heel veel briljante mensen die absoluut niet excentriek zijn. Neem Hendrik Lorentz, een andere wetenschapper die ik heel hoog heb zitten. Hij was een uitermate braaf iemand. Vriendelijk, diplomatiek, innemend. Het bijzonderste was dat Einstein zijn intuïtie en interne kompas volgde op het ongebaande pad van ruimte, tijd en zwaartekracht. Isaac Newton dacht dat hij het opgelost had, maar later gaf hij toe dat hij het zelf eigenlijk niet begreep. Driehonderd jaar later zei iemand: mijn kompas gaat daarnaartoe en ik ga de grote oceaan in. Die persoon was Albert Einstein.’
Column Dolf Jansen
‘Er zijn hersenonderzoekers die mijn brein graag eens aan een wat diepgaander onderzoek zouden onderwerpen. Ik verwijs ze, dat zult u begrijpen, altijd door naar mijn management, want ze mogen peuteren en scannen wat ze maar willen, maar het moet natuurlijk wel in mijn agenda passen.
Meestal gaat zo’n mogelijk onderzoek over de snelheid waarmee, of waarin, mijn brein werkt. Hoe het kan dat ik vaak voor het einde van de zin van de geïnterviewde of iemand uit het publiek die me van repliek durfde te voorzien, een reactie klaar heb, die vaak gepast is, inhoudelijk, scherp zelfs en in uitzonderlijke gevallen ook nog eens (en ik ga nu een wetenschappelijke comedyterm gebruiken) tyfusgrappig.
Wat ík interessant zou vinden is te (laten) onderzoeken wat er in mijn brein gebeurt als Albert Einstein spreekt, of schrijft, of Robert Dijkgraaf. Wat er gebeurt als de speciale relativiteitstheorie langskomt (als u daar althans tijd voor heeft… sorry), en de algemene dito ook. Als wordt gesproken over wat tijd eigenlijk is, als de meetkundige theorie van de zwaartekracht langsfladdert, als ik wanhopig probeer de term tijdruimtekromme ergens in te fietsen zonder dat iedereen die wel (een beetje) begrijpt waar dit allemaal over gaat me keihard begint uit te lachen.
En nee, ik gebruikte de term fietsen niet als makkelijk bruggetje naar het Tour de France-beeld, maar ja, als dat bruggetje er nou toch ligt ga ik het gebruiken ook. Het idee dat de wildbedoste wetenschapper Einstein zonder dat iemand het merkte al vanaf het begin van de dag ver voor het peloton uitreed, naar ik aanneem zonder helm, en daardoor zonder sprintinspanning de rit wist te winnen, zal ik niet snel vergeten.
Mijn plan is in 2024 een lezing voor bedrijven en organisaties te gaan maken die gaat over tijd, wat het is, hoe we het gebruiken, hoe we geleefd worden door klok en tijd en schema’s, wat tijd in andere culturen is en doet. Hoe je tijd kunt hebben en tijd kunt maken. Ik weet zeker dat ik in die lezing (op mijn manier!) Einstein en alles wat hij wel wist te begrijpen ga behandelen. En ook dat ik daarin deze quote van de minister boven mij meeneem: ‘Ik ken veel excentrieke wetenschappers die absoluut briljant zijn, maar er zijn ook heel veel briljante mensen die absoluut niet excentriek zijn.’ En dan ga ik daaraan toevoegen: laten we niet vergeten, excellentie, dat er natuurlijk ook heel veel mensen zijn wie wel excentriek, maar op geen enkele manier briljant zijn.
En ja, de kans dat die mensen comedian of columnist worden is natuurlijk een stuk groter dan de kans dat ze wetenschapper worden, of minister. Of allebei.’
Voor de letter F interviewde Jim Jansen mediawetenschapper Dan Hassler-Forrest, over Fantasy. Beluister deze New Scientist-podcast met Hassler-Forest op Spotify.