Honden zien of een andere hond overwegend links- of rechtszijdig kwispelt. Afhankelijk van de kwispelkant reageren ze op verschillende manieren.

Border Collie.  Bron: Wikimedia Commons/Thomas Vaclavek
Border Collie.
Bron: Wikimedia Commons/Thomas Vaclavek

Biologen ontdekten dat honden positiever reageren op een soortgenoot die voornamelijk aan de rechterzijde van zijn lijf kwispelt, dan op een hond die zijn staart naar de linkerkant zwiept. De onderzoekers publiceerden hun resultaten gisteravond in Current Biology.

Positieve/negatieve kwispel
Onlangs ontdekte het onderzoeksteam dat honden meer aan de rechterzijde kwispelen wanneer ze zich blij voelen, zoals wanneer ze hun baasje zien. Negatieve emoties, die bijvoorbeeld opspelen wanneer ze een grommende hond tegenkomen, ontlokken een linkszijdige kwispel.

Deze asymmetrische kwispel is te wijten aan het asymmetrische hondenbrein. Wanneer de linkerkant van het brein het meest actief is, bij positieve emoties, zal de staart naar rechts neigen en vice versa.

Reactie

Daarbovenop blijkt nu dat andere honden reageren op de kwispelrichting van de staart. Wanneer een hond een soortgenoot ziet die ‘linkshandig’ kwispelt, gaat zijn hartslag omhoog en vertoont hij nerveus gedrag. Bij een rechterkwispel blijft de hond kalm. Een ‘blije’ kwispel van een vreemde hond zorgt dus voor blije gevoelens, terwijl een negatieve kwispel nervositeit opwekt.

‘Ik probeer robots te ontwikkelen die ook echt een nieuwe stap maken’
LEES OOK

‘Ik probeer robots te ontwikkelen die ook echt een nieuwe stap maken’

Hoe werkt vliegen? Dat lijkt een simpele vraag, maar voor luchtvaarttechnicus en bioloog David Lentink is het een levenslange zoektocht.

Volgens de onderzoekers gebruiken de honden hun staart niet bewust om over hun gevoelens te communiceren. Het kwispelen is een reflex die gepaard gaat met de hersenactiviteit. Daarentegen pleiten de onderzoekers ervoor dat we de emotie van de hond dus wel beter kunnen begrijpen door naar zijn staart te kijken.


Bron: Current Biology, Siniscalchi et al.