Permafrost kent vele gedaanten. Soms is het rijk aan grote ijsmassa’s in de vorm van lenzen of wiggen; soms ook is het ijs voor het blote oog onzichtbaar, verstopt als cement tussen de zandkorrels. Meestal is het alleen zichtbaar in kleine hoeveelheden – in een boorkern, of in een net geerodeerde rivieroever – en slechts beperkt houdbaar; eenmaal aan het oppervlak overleeft permafrost temperaturen boven het vriespunt niet lang.
Toch is er een plaats waar geologen al ruim veertig jaar onafgebroken de bevroren bodem kunnen bestuderen, over een lengte van 110 meter, 45 meter onder de grond. Net buiten Fairbanks heeft het leger in 1963 namelijk een tunnel in permafrost gegraven.
De graafwerkzaamheden waren niet bedoeld als vriendelijk gebaar tegenover wetenschappers; er lagen oorlogszuchtige motieven aan ten grondslag. De Koude Oorlog was in volle gang en de overheid wilde weten hoe snel er een veilig onderkomen zou kunnen worden gegraven in het geval van een nucleaire aanslag. Snel, was de conclusie: binnen een mum van tijd was de tunnel een feit. Eenmaal binnen bleek de bodem een paar goed bewaarde schatten te hebben vrijgegeven: dierenbotten van 14.000 jaar oud, ingevroren stukken hout en permafrost in allerlei verschijningsvormen.
‘Als we iets buitenaards ontmoeten, dan is het een machine’
Oude sterren en pril leven – dat zijn de onderwerpen waar het hart van sterrenkundige Leen Decin harder van gaat kloppen.
De Koude Oorlog ging voorbij, maar de koude wetenschap zegevierde: de tunnel bleef open, zodat archeologen en geologen er onderzoek konden doen.
Onder begeleiding van een gids mochten ook wij de tunnel in. Van tevoren werden we gewaarschuwd voor vallende brokstukken uit het plafond en een doordringende stank van ontbindend plantaardig materiaal. Gelukkig werden we getooid met helmen met de Amerikaanse vlag om ons tegen vallende bizonhorens te beschermen
Meest indukwekkend waren de ijswiggen: spleten die ooit aan het voormalig bodemoppervlak ontstaan zijn, zich vervolgens met water vulden en bevroren. ‘s Winters brak zo;n bevroren spleet weer open, vulde zich daarna met smeltwater dat vervolgens bevroor en de spleet daardoor verder openduwde, tot een wigvorm gevuld met ijs ontstond. Inmiddels bevinden de ijswiggen zich diep onder de grond, maar doordat de temperatuur in de tunnel onder het vriespunt wordt gehouden, zijn ze voor wetenschappers nog altijd te bestuderen.
De tunnel ligt in een gebied waar vroeger goudzoekers actief waren. Nog steeds ligt er in het grind onder de tunnel goud, maar niet genoeg om delving waardevol te maken. Net als ijs kent goud vele vormen: het kan grote hompen vormen, maar ook als fijn stof aanwezig zijn – zoals het geval is onder de tunnel.
En natuurlijk is er nog een andere vorm van goud belangrijk in Alaska – het zwarte goud. Vanuit Prudhoe Bay aan de noordkust tot Valdez in het zuiden – een afstand van bijna 1300 kilometer – loopt de Trans-Alaskan Pipeline, die vrijwel heel Alaska en een deel van de overige Verenigde Staten van olie voorziet.
Het bijzondere aan de pijplijn is niet zozeer de lengte, alswel het feit dat hij zo prominent in het landschap aanwezig is: in de noordelijke helft van Alaska loopt de pijpleiding grotendeels bovengronds. Zou de olie ondergronds getransporteerd worden, dan zou het metaal van de pijpleiding zoveel warmte uitstralen dat de omringende permafrost zou ontdooien – met rampzalige olielekkages tot gevolg.
En zo kwam het dat we deze week, tijdens onze reis over de Dalton Highway richting noordkust voortdurend vergezeld werden door een trouwe kameraad. Of we nu door uitgestrekte sparrenbossen raasden, besneeuwde bergen trotseerden en prehistorische toendra’s doorkruisten: de pijplijn was er, als lelijke kras in dat overweldigende oerlandschap. En toch, juist door die constante aanwezigheid werd dat metalen ding een vertrouwde reisgenoot; een glanzende rivier die door het landschap kronkelde.
Een studieobject op zich, zelfs: want doordat die pijplijn nauwelijks een moment van onze zijde week, hadden we tijd genoeg om subtiele veranderingen op te merken. Zo zagen we soms rare metalen pluimen boven de pijpleiding uitsteken, die wel wat weghadden van wc-borstels. Het bleken koelelementen te zijn die ervoor zorgen dat de palen waarmee de pijp vaststaat in de grond niet voor opwarming van de bodem – en daarmee voor verzakking van de leiding – zorgt.
Op andere plekken vormde de pijplijn, die normaal ongeveer een meter boven de grond loopt, opeens een metershoge poort. Zulke poorten bleken te zijn ontworpen voor kariboes, omdat men bang was dat ze door de leiding zouden worden gehinderd in hun trek. Maar wat blijkt? De kariboes trekken zich niets aan van de pijplijn. Op de plek waar ze willen kruisen, knielen ze en kruipen ze onder de leiding door.
Ook zagen we ingewikkelde constructies om de desastreuze effecten van mogelijke aardbevingen tegen te gaan en bemerkten we dat de tunnel op sommige plekken alsnog onder de grond verdween. Op die plaatsen was het vanwege lawinegevaar te gevaarlijk om de leiding bovengronds te laten lopen, of kon de tunnel veilig in grind worden ingegraven. Bevroren grind dat ontdooit, houdt namelijk vrijwel de zelfde consistentie, terwijl ontdooiend zand in blubberig drijfzand verandert.
Toch kunnen al die ingenieuze technieken niet voorkomen dat de pijplijn zijn stempel drukt op de natuur. Langs de weg zijn kunstmatige bergen te zien, littekens in het landschap waar men heeft geprobeerd olielekkages op te ruimen. En in het noorden, bij de olievelden zelf, is de eindeloze toendra veranderd in een industrieterrein.
Of het nu om ijs, goud of olie gaat, maar al te graag hebben mensen de afgelopen eeuwen het landschap van Alaska ontbloot; de kwetsbare huid verwijderd om waardevolle aderen open te leggen. Langzaam maar zeker zijn we Alaska aan het leegzuigen – we zijn muggen in het landschap geworden,