De manier waarop we ons voortplanten, kan onverwachte consequenties hebben voor de toekomst van de mensheid, betoogt antropoloog Robert Martin in How we do it.

Het nut van seks werd rond 1760 duidelijk door experimenten met verklede kikkers. Bron: Wikimedia Commons
Het nut van seks werd rond 1760 duidelijk door experimenten met verklede kikkers.
Bron: Wikimedia Commons

Wat is het nut van seks? Rond 1760 werd de Italiaanse priester Lazzaro Spallanzani op het goede spoor gezet toen hij kikkers voorzag van suede kleding. Als de kikkers gekleed waren, groeiden hun eitjes niet uit tot kikkervisjes. Alleen wanneer de ‘broeken’ los zaten, zodat het sperma vrij spel had, gebeurde dat wel.

Aangezien veel mensen toen nog geloofden dat dieren spontaan konden ontstaan uit levenloze materie, waren die proeven een wetenschappelijke doorbraak. De aangeklede kikkers vormden in feite het startschot van de enorme ontwikkeling die de menselijke voortplanting (en het ingrijpen daarin) zou doormaken.

Hoe meer we te weten komen over de grondslagen van de voortplanting, hoe beter we het kunnen sturen – net als Spallanzani deed.

Op die manier kunnen we ook de toekomst van de mensheid sturen, betoogt de Amerikaanse antropoloog Robert Martin in How We Do It. Het boek is een ambitieuze rondgang langs de wetenschap van de voortplanting.

In een paar honderd pagina’s behandelt Martin 1,5 miljard jaar seks, inclusief de seksuele evolutie van micro- organismen, de ontwikkeling van het menselijk brein en zelfs culturele verschillen in de manier waarop naar borstvoeding wordt gekeken. Al die inzichten vormen de ‘broodnodige context’ voor ons huidige voorplantingsgedrag, aldus Martin.

Martin levert die context in de vorm van gedetailleerde biologische beschrijvingen en de vele valkuilen die mensen te wachten staan als ze verkeerd voorgelicht zijn. Hij betoogt bijvoorbeeld dat een van de meest contraproductieve strategieën wordt gepromoot door de katholieke kerk. De kerk schrijft periodieke onthouding voor als anticonceptie. Die strategie is berucht, omdat die zeer onbetrouwbaar is gebleken. Zo onbetrouwbaar zelfs dat het volgens Martin 25 procent van de keren misgaat.

Martin-How We Do ItDeels is die onbetrouwbaarheid te verklaren door de hardnekkigheid van zaadcellen. Sperma kan zich tijdelijk ophouden in de diepere uithoeken van de baarmoeder, en daar nog dagenlang levensvatbaar zijn. Martin voorziet problemen als een van die ‘late’ zaadcellen alsnog een eicel bevrucht, omdat de chromosomen dan niet meer in optimale vorm zijn. De antropoloog gaat nog verder door te stellen dat dit wellicht de oorzaak is van veel geboorte-afwijkingen, bijvoorbeeld het bovengemiddelde aantal kinderen met het downsyndroom dat in Roomskatholieke gezinnen wordt geboren.

De kerk is niet het enige instituut dat ervan langs krijgt. De wetenschap heeft ook z’n blinde vlekken, meent Martin, vooral als het gaat om onvruchtbaarheidsbehandelingen. IVF brengt bijvoorbeeld een hogere kans op geboorte-afwijkingen met zich mee dan een zwangerschap via natuurlijke weg. De dieperliggende vraag is welke invloed zulke ingrepen gaan hebben op de onze evolutie. Martin heeft hierover helaas weinig te melden.

De droge toon die Martin hanteert, gecombineerd met een gebrek aan een opinie, resulteert daarmee in een lijvig werk dat richting mist.

Niettemin kunnen lezers met een beetje doorzettingsvermogen veel af leiden uit de feiten die Martin aanlevert. De auteur stipt bijvoorbeeld aan dat het hersenvolume van een pasgeborene wordt beperkt door de vorm van het bekken van de moeder. Houdt dit in dat de intelligentie van de mensheid een hoge vlucht neemt als keizersneden nog gangbaarder worden?

Hoewel Martins boek ze niet altijd beantwoordt, roept het wel vele intrigerende vragen op.