Een letterlijk hoogtepunt van de reis betreft de excursie op maandag naar het Wendelstein Observatorium, gelegen in de Beierse Alpen.


Dr Heinz Barwig, die de leiding heeft over dit observatorium, geeft allereerst in het sterrenkundig instituut in München een uitgebreide inleiding over Zon en sterren. Zijn eigen onderzoek betreft vooral de accretieverschijnselen die optreden bij dubbelsterren, optische metingen in de tijd van binaire röntgenstelsels en waarnemingen aan andere lichtbronnen met variabele lichtsterkte. Hij toont dia’s waaruit blijkt dat ook op andere planeten zonsverduisteringen plaatsvinden. Een opname van Jupiter toont de schaduw die de maan Io op de reuzenplaneet werpt. De situatie op Aarde is echter uniek, vertelt Barwig, omdat vanaf het aardoppervlak Zon en Maan vrijwel dezelfde grootte hebben, waardoor bij een volledige zonsverduistering de zonnecorona te zien is.

Vervolgens vertrekt de touringcar naar de Beierse Alpen ten zuiden van München. De route voert langs schilderachtige dorpjes, met rijkelijk versierde gevels en veel bloemen, naar de voet van de Wendelstein. Op de top van deze berg is het, door zijn ligging in een vallei, relatief vaak onbewolkt. Helaas valt het observatorium net buiten de schaduw die twee dagen later over Zuid-Duitsland zal trekken.
Een kabelbaan brengt ons naar boven, op ruim 1700 meter hoogte. Het is een wintersportgebied, maar in de zomers bieden diverse bergroutes sportieve wandelaars veel genoegen. Wandelend of met een lift – die met veel problemen is aangelegd in de bergtop, gaan we naar de top, waar twee koepels schitteren in het spaarse zonnelicht.
De oudste, houten koepel is vervaardigd door een scheepsbouwer, zonder spijkers. Hij herbergt een zonnetelescoop. Barwig toont een doosje met daarin metalen cilinders, van uiteenlopende formaten. Deze fungeren als een soort kunstmaan, naar gelang de afstand van de Maan en de Zon zorgt het juiste formaat kunstmaan ervoor dat de zonnecorona in al haar glans kan worden bekeken.
Als tegen de verwachting in de Zon gaat schijnen, projecteert Barwig het beeld op de wand. Enkele zonnevlekken zijn zichtbaar. Het zonlicht belandt tevens in een spectrograaf. Een matglas van zo’n dertig centimeter breed licht op met alle kleuren van de regenboog. Dunne zwarte lijnen, de Fraunhofer-lijnen, geven aan welke chemische elementen zich in de Zon bevinden. “Er zit goud in de Zon”, verklaart Barwig. Een waar eldorado: 1015 ton goud bevindt zich – weliswaar geïoniseerd – in de koperen ploert.

De tweede koepel herbergt een telescoop, waarmee Barwig onder meer dubbelsterren onderzoekt. Dampen komen onder aan de telescoop te voorschijn, waar vloeibare stikstof de CCD-camera koelt. Enthousiast vertelt Barwig over de mogelijkheden die de telescoop biedt, in combinatie met een uniek apparaat dat de Münchener astronomen hebben ontwikkeld. Met glasvezels, een positioneringapparaatje, een prisma en kleine fotomultiplicatorbuizen weten ze het licht van een telescoop op elke gewenste positie te analyseren. Ze kunnen daarmee het licht van een kaart op duizenden kilometers afstand meten. Het unieke apparaat is meegetroond naar de grote telescopen in onder andere Spanje (Calar Alto) en Chili (de ESO-telescopen in La Silla) om metingen te verrichten. In zijn enthousiasme stoot Barwig zijn hoofd tegen de telescoop. Terwijl een druppel bloed over de schedel loopt, vervolgt hij zijn verhaal.
Hoe ontstaat een zonnestelsel uit een wolk gas, wat gebeurt er in de accretieschijf, hoe ontstaan planeten? Astronomisch onderzoek moet een antwoord op deze vragen geven. Inmiddels zijn er zo’n vijftien sterren bekend die een slingerbeweging maken. Dat hangt mogelijk samen met een grote planeet die om zo’n ster draait. Het bewijs is echter indirect. Barwig kijkt vooral naar dubbelsterren, die verbazingwekkend veel voorkomen. Door metingen van de Fraunhoferlijnen in het spectrum van sterren en het letten op het dopplereffect, bepaalt hij of sterren zich van ons verwijderen of naar ons toe bewegen. Bij sommige dubbelsterren bedraagt het snelheidsverschil daarbij zo’n driehonderd kilometer per seconde. In die ideale gevallen waarin de ene ster soms schuil gaat achter de andere, is het met de gevoelige apparatuur mogelijk om de spectra van beide sterren precies te meten, wat informatie oplevert over de precieze temperatuur en samenstelling van de beide sterren.

Na afloop van het bezoek betreedt onze groep de oudste tandradtrein van Duitsland. Schokkend zet deze zich in beweging, waarna slingerend het traject naar het dal wordt gevolgd. De vrij kale hellingen, steil omlaag en later ook steil omhoog, worden steeds groener. De kale rotsen en grassprieten gaan al snel vergezeld van laaggroeiende sparren. De baan overbrugt enkele drooggevallen beekbeddingen, bestaande uit lichtgekleurde, door wind en water geslepen keien. Kleurige bloempjes en onkruid zouden zo uit de trein kunnen worden geplukt. Er zullen niet zoveel mensen op deze steile hellingen hebben rondgelopen. Langzamerhand wordt het steeds groener, kruipgewas maakt plaats voor bos. Vanaf een hoogte van duizend meter ontwaren we ook kleine beekjes die, weliswaar aarzelend, water vanaf de berghelling voeren.

Tenslotte schakelt de machinist het tandradmechanisme uit en slingert de trein zich naar het laatste stationnetje waar de bus op ons wacht. Inmiddels neemt de bewolking toe. Vanuit de bus zien we hoe de bewolking de Zon bijhoudt, waarbij uitdijende bundels zonlicht door de wolken breken en het glooiende Zuid-Duitse landschap in de schijnwerpers zetten.
Wat zijn de laatste weersvoorspellingen? In het hotel in het plaatsje Freising biedt de teletekstinformatie weinig hoop. Uitgebreide wolkenvelden, zo luidt de verwachting. Een dia die dr Barwig ’s ochtends in München toonde, geeft echter hoop. Die toonde hoe door bewolking heen een corona zichtbaar was.
Eclipsreis deel 3: Op naar de Max-Planck-Instituten