Mountain View, Californië (VS) – Door het ontbreken van specifiek licht weten astronomen dat zij één van de eerst gevormde hemellichamen bekijken.


De oerknal betekende het begin van de ruimte, tijd en energie. In het begin was er alleen energie, maar bij het uitdijen van het heelal ging deze over in materie. Na 300.000 jaar afkoelen vormden zich waterstofatomen, en een half miljard jaar later ontstonden de eerste zichtbare hemellichamen. De periode tussen de eerste atomen en de eerste sterren heet de kosmische middeleeuwen (cosmic Dark Ages).
Aan het eind van de kosmische middeleeuwen bestond het heelal onder andere uit waterstofatomen en straling van de eerste sterren. Ultraviolet licht van een specifieke frequentie ioniseerde de atomen. Het elektron, dat rond de atoomkern cirkelt, neemt de energie van het licht op en gaat er vandoor. In 1965 voorspelden Jim Gunn en Bruce Peterson dat dit effect nog steeds zichtbaar moet zijn. Als aan het eind van de kosmische middeleeuwen straling 1 op de 100.000 waterstofatomen ioniseerde, ging dit ten koste van al het licht met de specifieke frequentie.
Nu, 35 jaar later, is het Gunn-Petersoneffect eindelijk waargenomen. En wel bij een quasar op een afstand van 14,5 miljard lichtjaren van ons vandaan. Het licht van de quasar, J1030 genaamd en voor het eerst gezien in april van dit jaar, bevat niet de frequentie die waterstof ioniseert. Al dit licht is verdwenen door het Bruce-Petersoneffect. J1030 is dus een astronomisch fossiel uit de tijd dat de eerste sterren ontstonden.

Marijn Sandtke